Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6314

Datum uitspraak2002-05-22
Datum gepubliceerd2002-08-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/36402 VRONTN A3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / tweede bevel. Twee opvolgende bevelen bewaring, waartussen de vreemdelinge niet feitelijk in vrijheid is gesteld. Het eerste bevel is door verweerder opgeheven en de vreemdelinge is door de politie overgebracht naar Rijsbergen, waar haar de maatregel ex artikel 55 Vw 2000 is opgelegd. Na afwijzing van het asielverzoek is de vreemdelinge opnieuw in bewaring gesteld, thans op grond van artikel 59, tweede lid Vw 2000. De eerste bewaring is geëindigd door de opheffing daarvan door verweerder, zodat thans uitsluitend ter beoordeling staat het tweede bevel bewaring. Deze inbewaringstelling van aanvang af onrechtmatig, aangezien op grond van gedingstukken niet is komen vast te staan dat is voldaan aan strekking 59, tweede lid, Vw 2000, inhoudende dat bevoegdheid slechts wordt toegepast als fysieke verwijdering van de vreemdelinge zeer nabij is. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 02/36402 VRONTN A3 Datum uitspraak: 22 mei 2002 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens haar verklaring geboren op [...] 1959 en van Chinese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, de vreemdelinge, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Zitting: 17 mei 2002. De vreemdelinge is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. P.J.A.M. Baudoin, advocaat te ‘s-Hertogenbosch. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. P. van Zijl. Als tolk Chinees/Mandarijn was aanwezig mevrouw L.E. Schoolderman-Koh. I. PROCESVERLOOP Op 5 mei 2002 is de vreemdelinge op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw2000 in bewaring gesteld. Op 5 mei 2002 heeft de vreemdelinge een verzoek om toelating als vluchteling ingediend. Verweerder is op 7 mei 2002 overgegaan tot opheffing van de bewaring. Bij besluit van 10 mei 2002 is afwijzend beschikt op de asielaanvraag. Op 10 mei 2002 is de vreemdelinge wederom in bewaring gesteld, thans op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw2000. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw2000 van 13 mei 2002, op diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdelinge sedert drie dagen in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling. Ter zitting van 17 mei 2002 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie in te zenden. Na ontvangst van deze informatie heeft de rechtbank op 22 mei 2002 het onderzoek gesloten, waarbij een nadere zitting met instemming van partijen achterwege is gelaten. II. OVERWEGINGEN De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Namens de vreemdelinge is – kort weergegeven – aangevoerd dat de inbewaringstelling onrechtmatig is en onder toekenning van schadevergoeding dient te worden opgeheven. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank begrijpt uit de gedingstukken dat de vreemdelinge op 5 mei 2002 in bewaring is gesteld op de grond bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Vw2000. Deze bewaring is in verband met een cellentekort op 7 mei 2002 opgeheven. De vreemdelinge is niet feitelijk in vrijheid is gesteld, maar is door de politie overgebracht naar het aanmeldcentrum voor asielzoekers te Rijsbergen. Nadat afwijzend is beschikt op het asielverzoek is de vreemdelinge op 10 mei 2002 opnieuw in bewaring gesteld, thans op grond van artikel 59, tweede lid Vw2000. Allereerst merkt de rechtbank op dat er van moet worden uitgegaan dat de inbewaringstelling van 5 mei 2002 is geëindigd door de opheffing daarvan. Daaraan doet niet af dat na aankomst in Rijsbergen aan de vreemdelinge de maatregel van artikel 55 Vw2000 is opgelegd. Derhalve staat thans uitsluitend ter beoordeling de rechtmatigheid van het bevel tot bewaring van 10 mei 2002, dat is gebaseerd op artikel 59, tweede lid, Vw 2000. Dienaangaande overweegt de rechtbank het navolgende. Ingevolge artikel 59, tweede lid, Vw2000 wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdelinge te vorderen, indien de voor terugkeer van de vreemdelinge noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, behoudens nader genoemde uitzonderingen, die hier niet van toepassing zijn. Dienaangaande is in de gedingstukken slechts vermeld dat er informatie is van een nader genoemde medewerker van de IND te Den Haag, inhoudende dat de vreemdelinge binnen zeer korte tijd uitgezet zou kunnen worden en dat deze medewerking van de Chinese overheid reeds kenbaar gemaakt zou zijn. De rechtbank stelt vast dat de vreemdelinge niet beschikt over de benodigde reisdocumenten. De hiervoor bedoelde passage in de gedingstukken maakt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk waarop de verwachting is gebaseerd dat binnen korte termijn de voor de terugkeer van de vreemdelinge noodzakelijke bescheiden wel voorhanden zullen zijn. Derhalve is niet komen vast te staan dat is voldaan aan de strekking van artikel 59, tweede lid, Vw2000, inhoudende dat deze bevoegdheid slechts zal worden toegepast op het moment dat de fysieke verwijdering van de vreemdelinge zeer nabij is. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de inbewaringstelling van de vreemdelinge op grond van artikel 59, tweede lid, Vw2000 van aanvang af, derhalve met ingang van 10 mei 2002, onrechtmatig is geweest. Reeds op deze grond dient de bewaring dan ook, onder gegrondverklaring van het beroep, te worden opgeheven. Nu het voorgaande reeds tot opheffing van de bewaring leidt, behoeft hetgeen overigens door de gemachtigde van de vreemdelinge is aangevoerd geen (verdere) bespreking. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 10 mei 2002 onrechtmatig is geworden, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdelinge schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring eindigt, te weten 22 mei 2002, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 10 mei 2002 tot en met 21 mei 2002 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,-- per dag, die in de politiecel is doorgebracht en van € 70,-- per dag die in het Huis van Bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 8 x € 95,-- en 4 x € 70,-- is € 1.040,--. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,--; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdelinge een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw2000 van de vreemdelinge met ingang van 22 mei 2002; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1.040,--; - veroordeelt verweerder in de zijdens de vreemdelinge gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.P.G. Schoondermark als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.040,-- (ZEGGE; DUIZEND VEERTIG EURO) Aldus gedaan op 22 mei 2002 door mr. E.H.B.M. Potters. Voorzover in deze uitspraak een beslissing is gegeven over het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open. Tegen het overige deel van deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 24 mei 2002