Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6325

Datum uitspraak2002-06-07
Datum gepubliceerd2002-08-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/41908 VRONTN A3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / herhaalde oplegging maatregel. De vreemdeling is op 8 december 2001 in bewaring gesteld. Deze bewaring is op 28 mei 2002 opgeheven. De vreemdeling is bij zijn ontslag uit het huis van bewaring aangezegd zich opnieuw te melden bij de vreemdelingendienst. Hij heeft zich vervolgens op 29 mei 2002 gemeld, waarna hij nog diezelfde dag, met toepassing van artikel 59, tweede lid Vw 2000, in bewaring is gesteld. Verweerder had in deze bijzondere omstandigheden niet mogen overgaan tot oplegging van de maatregel van bewaring. Nu immers is gebleken dat de vreemdeling, nadat zijn bewaring vanwege een vormfout was opgeheven, zich opnieuw vrijwillig heeft gemeld, had verweerder de vreemdeling niet op grond van artikel 59, tweede lid, Vw 2000, wederom in bewaring kunnen stellen. De bewaring is van meet af aan onrechtmatig en dient te worden opgeheven. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 02/41908 VRONTN A3 Datum uitspraak: 7 juni 2002 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1977 en van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Zitting: 7 juni 2002. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. drs. A. van der Toorn, advocaat te Roermond. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. W.J. van Blaricum. Als tolk in de Engelse taal was aanwezig P.A.A. van der Kaaij. I. PROCESVERLOOP Op 29 mei 2002 is de vreemdeling op grond van artikel 59, tweede lid van de Vw2000 in bewaring gesteld. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw2000 van 31 mei 2002, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdeling sedert twee dagen in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling. II. OVERWEGINGEN De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Namens de vreemdeling is – kort weergegeven – aangevoerd dat er kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de gang van zaken omtrent de inbewaringstelling van de vreemdeling. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdeling op 8 december 2001 in bewaring is gesteld. Deze bewaring is op 28 mei 2002 opgeheven, aangezien verweerder had verzuimd om de rechtbank tijdig in kennis te stellen van het voortduren van de maatregel van bewaring. De vreemdeling werd bij zijn ontslag uit het huis van bewaring aangezegd dat hij zich opnieuw diende te melden bij de vreemdelingendienst. De vreemdeling heeft zich vervolgens op 29 mei 2002 gemeld op het Aanmeldcentrum te Rijsbergen, waarna de vreemdeling nog diezelfde dag, met toepassing van artikel 59, tweede lid van de Vw2000, in bewaring gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze bijzondere omstandigheden van het geval niet had mogen overgaan tot oplegging van de maatregel van bewaring. Nu immers is gebleken dat de vreemdeling, nadat zijn bewaring vanwege een vormfout was opgeheven, zich opnieuw vrijwillig heeft gemeld, had verweerder de vreemdeling niet op grond van artikel 59, tweede lid van de Vw2000, wederom in bewaring kunnen stellen. Uit het voorgaande volgt dat de bewaring van de vreemdeling van meet af aan onrechtmatig moet worden geoordeeld. De bewaring zal derhalve – onder gegrondverklaring van het beroep – worden opgeheven. De rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,--; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw2000 van de vreemdeling met ingang van 7 juni 2002; - veroordeelt verweerder in de zijdens de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,--, (te vergoeden door de Staat der Nederlanden), te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. E.C.M. de Klerk als rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Willemsen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2002. Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 10 JUNI 2002.