Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6333

Datum uitspraak2002-06-19
Datum gepubliceerd2002-08-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/44048
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / redelijk vermoeden illegaal verblijf. Eiser is staande gehouden omdat hij een verwarde indruk maakte en bij verbalisanten - op grond van het feit dat eiser hen niet verstond en een Zuid-Europees uiterlijk heeft - het vermoeden rees dat hij vreemdeling is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op te leveren. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 02/44048 UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1979, van onbekende nationaliteit, IND-dossiernummer: 0206.10.8009, eiser, gemachtigde: mr. J.B. Nijenhuis, advocaat te Velp. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 7 juni 2002 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000). 1.2 Verweerder heeft op 10 juni 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 17 juni 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen de heer E.J. Takkenberg. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 2.4 Op 7 juni 2002 om 16:30 uur is eiser vreemdelingenrechtelijk staandegehouden. Vervolgens is hij om 21:05 uur in bewaring gesteld. 2.5 De rechtbank zal in de eerste plaats beoordelen of voldaan is aan een van de twee voorwaarden, genoemd in artikel 50, eerste lid, VW 2000, dat, wil de bevoegdheid tot staandehouding aanwezig zijn, sprake dient te zijn van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. 2.6 Eiser is op 7 juni 2002 staande gehouden door een tweetal verbalisanten. De staandehouding is, blijkens het door hen op diezelfde dag opgemaakte proces-verbaal, geschied op grond van de volgende feiten en omstandigheden: - door een tweetal collega’s waren zij geattendeerd op de aanwezigheid van eiser die, nadat deze twee collega’s hem hadden ontdekt, wegdook; - eiser was voor de beide verbalisanten onbekend; - eiser bevond zich zeer dichtbij een spoorwegovergang; - verbalisanten hadden het vermoeden dat eiser met zelfmoordneigingen rondliep; - nadat zij hem daarop aanspraken, hoorden zij eiser twee onverstaanbare woorden uitspreken; - eiser maakte een suffe indruk op hen; - omdat eiser nagenoeg geen antwoord op de vragen gaf, hen kennelijk niet goed verstond en een zuidoosteuropees uiterlijk had, rees bij verbalisanten het vermoeden dat eiser vreemdeling was; - hierop is eiser naar zijn identiteitspapieren gevraagd; - eiser respondeerde hier niet op. 2.7 Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Verbalisanten mochten eiser vragen naar zijn identiteitspapieren, hetgeen zij ook hebben gedaan. Het feit dat eiser hier geheel niet of in ontkennende zin op reageerde betekent niet dat sprake is van een aanwijzing van illegaal verblijf. Op eiser rustte immers in de gegeven omstandigheden geen identificatieplicht. Een identiteitsdocument behoefde hij dan ook niet bij zich te hebben. De verbalisanten waren derhalve niet bevoegd eiser staande te houden, zodat de daarop volgende inbewaringstelling onrechtmatig is. 2.8 De bewaring was op grond van bovenstaande van stonde af aan onrechtmatig. De bewaring dient daarom te worden opgeheven met ingang van heden. 3. Beslissing De rechtbank · verklaart het beroep gegrond; · beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden; · veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. F.J. Agema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. H.A. Hulst als griffier op 19 juni 2002. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 20 juni 2002.