Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6382

Datum uitspraak2002-02-01
Datum gepubliceerd2002-08-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/050459-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingnr. 2/2002 Parketnummer 09/050459-01 datum beschikking: 1 februari 2002 Beslissing in wrakingsincident Beschikking op het ter openbare terechtzitting van 1 februari 2002 gedane verzoek tot wraking in de zaak met bovenstaand parketnummer tegen de verdachte: [verzoeker], -hierna te noemen verzoeker-, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans (UAH) gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen. 1. De procedure Op 1 februari 2002 is de strafzaak tegen verdachte [verzoeker] uitgeroepen. De verdachte heeft op voornoemde terechtzitting de wraking van de politierechter [politierechter] voorgedragen op na te noemen gronden. Het onderzoek ter terechtzitting is daarop geschorst, teneinde het wrakingsverzoek door de wrakingskamer van bovengenoemde rechtbank te doen behandelen. Op 1 februari 2002 is het wrakingsverzoek ter openbare raadkamerzitting van deze wrakingskamer behandeld. De verzoeker is aldaar verschenen en heeft volhard bij zijn ter terechtzitting van 1 februari 2002 gedane verzoek en heeft zijn standpunt daaromtrent nader toegelicht. De politierechter [politierechter] voormeld is ter zitting verschenen en heeft de rechtbank medegedeeld niet in de wraking te berusten. De officier van justitie mr J. Koorn is ter zitting verschenen. 2. Het standpunt van verzoeker De verzoeker stelt zich op het standpunt dat er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Ter onderbouwing van het standpunt heeft verzoeker - zakelijk weergegeven - de navolgende gronden aangevoerd: "In twee arresten van de Hoge Raad getiteld Rechterlijke onpartijdigheid I en Rechterlijke onpartijdigheid II staan de criteria voor objectieve en subjectieve onpartijdigheid vermeld. Daaruit volgt dat de rechter veiligheidsmarges dient in te bouwen. Ik ben in de eerste plaats van mening dat de politierechter tijdens de terechtzitting geen redenen heeft aangedragen op basis waarvan zijn objectieve onpartijdigheid kan worden vastgesteld. In de tweede plaats ben ik van mening dat de politierechter meineed heeft gepleegd dan wel een leugen heeft verteld door op de terechtzitting een valse verklaring af te leggen. Hij heeft immers gezegd dat de aan mij gerichte brief van mr. L. Verheij, voorzitter van de strafsector van de Rechtbank 's-Gravenhage, d.d. 15 januari 2002, geen beslissing is op een door mij ingediend bezwaarschrift en dat daartegen geen hoger beroep mogelijk is. Door aldus aan mij de mogelijkheid van hoger beroep te onthouden, heeft hij fundamentele rechtsbeginselen geschonden. In de derde plaats ben ik van mening dat de politierechter zich heeft schuldig gemaakt aan discriminatie door aan mij, zijnde een verdachte zonder raadsman, geen afschrift van het dossier te verstrekken, terwijl verdachten met een raadsman wél een afschrift van het dossier ontvangen. Als gedetineerde heb ik niet de mogelijkheid gehad om het dossier voorafgaand aan de terechtzitting in te zien. Tijdens de terechtzitting heb ik de politierechter nog om inzage verzocht, maar dat is mij geweigerd. De politierechter heeft daarmee ook het fundamentele rechtsbeginsel van een eerlijke behandeling geschonden nu ik zonder kennis van het dossier mij niet kan verdedigen." 3. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - als volgt het woord gevoerd: "Verzoeker heeft geen gronden naar voren gebracht die mijns inziens zouden moeten leiden tot de conclusie dat het wrakingsverzoek moet worden toegewezen. Ik concludeer dan ook tot afwijzing van het wrakingsverzoek." 4. Beoordeling 4.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 4.2 Door verzoeker is naar voren gebracht dat de politierechter geen gronden heeft aangebracht voor zijn objectieve onpartijdigheid. Dit is geen grond voor wraking, aangezien de rechter, in casu de politierechter, zijn onpartijdigheid niet met gronden hoeft te staven, maar geacht wordt objectief en subjectief onpartijdig te zijn. Voorts is door verzoeker naar voren gebracht dat de politierechter ten onrechte voormelde brief van mr. L. Verheij niet heeft aangemerkt als een beslissing op een bezwaarschrift, zodat hij meineed heeft gepleegd dan wel heeft gelogen. De mededeling die de politierechter op de terechtzitting ten aanzien van de bewuste brief heeft gedaan is aan te merken als een juridisch oordeel. Derhalve levert die mededeling op zichzelf geen grond op voor het oordeel dat er sprake is van partijdigheid en evenmin vormt zij een omstandigheid die grond geeft te vrezen dat het bij de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Ten slotte is door verzoeker naar voren gebracht dat de politierechter zich jegens hem heeft schuldig gemaakt aan discriminatie door aan hem geen afschrift van het dossier te verstrekken en hem ook geen inzage in het dossier te verlenen. De rechtbank stelt vast dat de politierechter gemotiveerd heeft beslist om het verweer van verzoeker dat hij geen afschrift heeft ontvangen van zijn procesdossier, te passeren en aan te vangen met het onderzoek naar de feiten ter terechtzitting. De juistheid van die beslissing kan in hoger beroep worden onderzocht en vormt op zichzelf geen grond voor wraking. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de politierechter in dit verband enig onderscheid heeft gemaakt tussen verzoeker en een verdachte die door een raadsman wordt bijgestaan. De beslissing van de politierechter om tijdens de terechtzitting geen inzage in het strafdossier te verlenen levert evenmin een grond op voor het oordeel dat hij jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert dan wel dat hij daarmee de schijn van vooringenomenheid bij verzoeker heeft gewekt. Immers, in het licht van het belang van voortgang van het onderzoek ter terechtzitting alsmede het bij de inzage uit te oefenen toezicht, waarvoor ter terechtzitting niet aanwezige voorzieningen noodzakelijk zijn, is niet onbegrijpelijk dat de politierechter het verzoek tot inzage eveneens heeft afgewezen. 4.3 Nu de door verzoeker aangevoerde gronden het wrakingverzoek niet kunnen dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van de politierechter dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, dient het verzoek te worden afgewezen. 5. Beslissing De rechtbank, wijst het verzoek tot wraking af. Aldus gedaan en uitgesproken op 1 februari 2002 door mr. Van Rens, vice-president en mrs Kramer en Bouritius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gest als griffier.