Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6442

Datum uitspraak2002-08-13
Datum gepubliceerd2002-08-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers87980 / KG ZA 02-358
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 87980 / KG ZA 02-358 Datum uitspraak: 13 augustus 2002 Vonnis in kort geding in de zaak van X, wonende te Q, eiser, procureur en advocaat mr. B.J. Schadd, tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie), zetelende te 's -Gravenhage, gedaagde, procureur mr. J.M. Bosnak, advocaat mr. J.J. van der Helm te 's-Gravenhage. Partijen worden verder X en de Staat genoemd. 1. Het verloop van de procedure X heeft de Staat ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. De Staat heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd. 2. De vaststaande feiten 2.1 X is sinds 26 april 2001 gedetineerd, aanvankelijk op het politiebureau te Arnhem en sinds mei 2001 op grond van artikel 9 lid 2 aanhef en onder h van de Penitentiaire Beginselenwet gehuisvest in het huis van bewaring te Arnhem; onlangs is X overgeplaatst naar het huis van bewaring de Grittenborgh te Hoogeveen. 2.2 Bij vonnis van 21 augustus 2001 heeft de rechtbank Arnhem bewezen verklaard dat X een strafbaar feit heeft gepleegd. X is echter ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de rechtbank van oordeel was dat het feit hem niet kon worden toegerekend. De rechtbank heeft gelast dat X voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst, zoals bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. 2.3 X heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld; op 3 oktober 2001 heeft X dat hoger beroep ingetrokken. Daarmee is het vonnis van de rechtbank op 3 oktober 2001 onherroepelijk geworden en heeft op die datum de termijn van één jaar waarvoor de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gold een aanvang genomen. 2.4 X is tot op heden (nog) niet in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst en verblijft nog (altijd) in een huis van bewaring. 3. De vordering en de beoordeling daarvan 3.1 X stelt dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt; enerzijds door geen gevolg te geven aan het vonnis van de rechtbank en hem niet te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis en anderzijds door zijn vrijheidsbeneming langer te laten duren dan de rechtbank heeft geoordeeld dat juist was. 3.2 X vordert dan ook, samengevat weergegeven, de Staat te veroordelen om hem binnen 24 uur na betekening van het vonnis primair in vrijheid te stellen, subsidiair te plaatsen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank in een psychiatrisch ziekenhuis. 3.3 De Staat voert gemotiveerd verweer, hetgeen hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven. 4. De beoordeling van de vordering 4.1 Vaststaat dat de Staat (de officier van justitie) aan de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Arnhem de opdracht heeft gegeven om X te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Daartoe is X in de periode van begin december 2001 tot medio februari 2002 bij drie ziekenhuizen aangemeld; met een van deze ziekenhuizen, de Gelderse Roos, heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Geen van deze ziekenhuizen is echter tot opname van X bereid of in staat gebleken. De inspanningen van de FPD te Arnhem hebben tot dusver niet tot resultaat geleid. Thans spant de FPD te Breda zich in om X in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. 4.2 De vraag die thans voorligt, is of de Staat onrechtmatig jegens X handelt, nu X reeds tien maanden in een huis van bewaring verblijft in afwachting van een plaats in een psychiatrisch ziekenhuis. 4.3 Blijkens het vonnis van 21 augustus 2001 heeft de strafrechter, die plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis heeft bevolen, niet bedoeld dat een groot deel van dat jaar in een huis van bewaring wordt "uitgezeten". Zonder psychiatrische behandeling vormde X immers een gevaar voor zichzelf en voor zijn omgeving. Daarom diende X, naar het oordeel van de strafrechter, in een psychiatrisch ziekenhuis klinisch te worden behandeld om met behulp van deskundige hulp na verloop van tijd weer op verantwoorde wijze aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen. 4.4 Door de Staat is betoogd dat psychiatrische ziekenhuizen particuliere instellingen zijn die zelf het opnamebeleid en de volgorde van plaatsing bepalen. Bovendien hebben volgens de Staat de psychiatrische ziekenhuizen wachtlijsten en bestaat bij hen een zekere terughoudendheid ten aanzien van het opvangen en behandelen van "justitiepatiënten". Verder is door de Staat betoogd dat het in vergelijking met plaatsing in een TBS-inrichting ten minste redelijk is om van een rechtmatige passantentermijn van zes maanden uit te gaan en dat het denkbaar is dat in aansluiting op de TBS-regeling een rechtmatige passantentermijn van een jaar wordt aangehouden. 4.5 Dat verweer van de Staat gaat niet op. Voorheen gebeurde het met regelmaat dat iemand in afwachting van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor geruime tijd in een huis van bewaring als passant werd gedetineerd. Soms duurde het zelfs vele maanden alvorens de gelaste psychiatrische opname werd gerealiseerd. Dat hoeft nu niet meer voor te komen. Met de op 1 december 2000 in werking getreden Wet van 22 juni 2000 heeft het openbaar ministerie een instrument in handen gekregen om de geëigende plaatsing af te dwingen; doordat artikel 51 lid 1 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) artikel 10 lid 2 BOPZ van toepassing verklaart, heeft de officier van justitie de bevoegdheid om in geval van een strafrechtelijke plaatsing een psychiatrisch ziekenhuis te bevelen tot opneming over te gaan. Niet gebleken is of de officier van justitie in het geval van X van deze bevoegheid gebruik heeft gemaakt, indien niet, waarom niet, indien wel waarom zonder resultaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het volstrekt onaanvaardbaar dat X, geïndiceerd voor een verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis voor één jaar, na tien maanden nog steeds in een huis van bewaring zit. 4.6 De vordering tot invrijheidstelling is echter niet toewijsbaar. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is door de strafrechter opgelegd in verband met delicten tegen derden, met als mogelijk doel de maatschappij tegen recidive te beschermen. De rechtbank heeft immers gevaar van X voor zichzelf en voor zijn omgeving aangenomen. Invrijheidstelling is aldus maatschappelijk onverantwoord en komt in strijd met de (onherroepelijke) rechterlijke beslissing waarbij de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van één jaar is opgelegd. 4.7 De vordering tot plaatsing van X in een psychiatrisch ziekenhuis zal wel worden toegewezen. De Staat heeft zich binnen de grenzen van het mogelijke onvoldoende ingespannen om de bevolen plaatsing te (doen) bewerkstelligen. In tegenstelling tot voorheen, heeft de officier van justitie thans immers de bevoegdheid in geval van een strafrechtelijke plaatsing een psychiatrisch ziekenhuis te bevelen tot opneming over te gaan. Dat betekent dat de Staat zal worden veroordeeld om X vóór 1 september 2002 in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. 4.8 Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Staat in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1 veroordeelt de Staat om X vóór 1 september 2002 te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis, 5.2 veroordeelt de Staat in de kosten van deze procedure aan de zijde van X bepaald op € 925,68, waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank (op rekeningnr. 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem) a. € 703.36 voor salaris procureur, b. € 77,57 voor in debet gestelde exploitkosten, c. € 144,75 voor in debet gesteld griffierecht en het restant ad € 48,25 aan de procureur van X wegens zijn eigen aandeel in het griffierecht, 5.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.4 weigert het anders of meer gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Drabbe en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2002 in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J. Steenland.