Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6539

Datum uitspraak2002-05-08
Datum gepubliceerd2002-08-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.003024
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.003024.00 uitspraakdatum : 8 mei 2002 verstek, dnip GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 10 augustus 2000 in de strafzaak onder parketnummer 03/005297/00 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal. Het vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij: op 2 mei 2000 te [pleegplaats] op de openbare weg, [pleegplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een taxi, gekentekend [nummer], toebehorende aan [benadeelde ]. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. parketnummer : 20.003024.00 -2- datum uitspraak: 8 mei 2002 De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. PRO MEMORIE De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte op enig moment tijdens de taxirit waar de diefstal op volgde een mes aan het slachtoffer heeft getoond, waardoor het slachtoffer zich ernstig bedreigd voelde. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, maar anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. parketnummer : 20.003024.00 -3- datum uitspraak: 8 mei 2002 De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij zijn vordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. Het hof acht de benadeelde partij ontvankelijk in zijn vordering -ook voor zover het betreft de immateriële schade- nu naar het oordeel van het hof onder "een strafbaar feit" als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering mede dienen te worden begrepen de omstandigheden waaronder dat feit heeft plaatsgevonden en die door het handelen van verdachte in het leven zijn geroepen, in casu de door het slachtoffer ervaren bedreiging waarmee de diefstal gepaard is gegaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is overigens gebleken dat voormelde vordering voor wat betreft de materiële schade niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in dat gedeelte van zijn vordering en dat die vordering voor wat betreft de materiële schade slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen dat gedeelte van de vordering gemaakt, begroot op nihil. Aan de benadeelde partij is voorts naar het oordeel van het hof door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Het hof overweegt hiertoe het volgende. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de slaapstoornissen en angstgevoelens, waarvan gewag wordt gemaakt in de bijlage bij het door het slachtoffer ingestuurde voegingsformulier, veroorzaakt zijn door de gedragingen van verdachte tijdens de diefstal, zodat deze gevolgen aan de verdachte dienten te worden toegerekend en de vordering voor wat betreft de immateriële schade voor toewijzing vatbaar is. Naar maatstaven van billijkheid moet de schade worden begroot op na te melden bedrag. De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht. De maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij], wonende te [adres], als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op Ç 453,78. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van Ç 453,78 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). parketnummer : 20.003024.00 datum uitspraak: 8 mei 2002 De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: "Diefstal" Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden. Beveelt dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot drie maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Wijst de vordering van de benadeelde partij toe, voor zover het betreft de immateriele schade, en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [adres], een bedrag van Ç 453,78(zegge: vierhonderddrieënvijftig euro en achtenzeventig eurocent). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in het overige deel van de vordering. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam], wonende te [adres], te betalen een bedrag van Ç 453,78 (zegge: vierhonderddrieënvijftig euro en achtenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van negen dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. parketnummer : 20.003024.00 datum uitspraak: 8 mei 2002 Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter Mrs. Ficq en Bark, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. de Ridder, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 mei 2002. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 03 tijd : 10.00 rolnummer: 20.003024.00 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te , , thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 10 augustus 2000 ter zake van: "Diefstal", veroordeeld tot: veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgelijke rechter kan aanbrengen, veroordeelt de benadeelde partij Schroebers voornoemd in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil, heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;