Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6612

Datum uitspraak2002-07-02
Datum gepubliceerd2002-08-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/1699 - uitspraak
Statusgepubliceerd


Indicatie

Van belanghebbende is bij de Belastingdienst op 3 januari 2001 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 model T ingekomen, welk biljet is gedagtekend 27 december 2000. Bij beschikking heeft de inspecteur het besluit genomen om ten name van belanghebbende geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 op te leggen daar belanghebbende volgens de inspecteur niet tijdig aangifte heeft gedaan. Teneinde te bepalen op welk tijdstip de aangifte wordt gedaan acht het Hof ook voor het doen van de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet bedoelde aangifte het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: Uitv. reg. AWR) van belang. In artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Uitv. reg. AWR is bepaald dat aangifte wordt gedaan door het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden. Naar het oordeel van het Hof dient onder toezenden in deze bepalingen te worden verstaan verzenden, welk begrip de betekenis heeft van ter post bezorgen. Een overeenkomstige toepassing van artikel 20 Uitv. reg. AWR ten aanzien van de aangifte op verzoek van artikel 64, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet leidt ertoe dat ook voor het tijdstip waarop deze aangifte is gedaan het tijdstip waarop deze ter post is bezorgd beslissend moet worden geacht. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende tijdig aangifte heeft gedaan.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur. 1. Loop van het geding 1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 23 mei 2001, ingediend door A (A Consult) als haar gemachtigde en aangevuld bij brief van 28 juni 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 13 april 2001, betreffende de beschikking van de inspecteur om voor het jaar 1997 geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op te leggen. 1.2. Na bezwaar tegen de beschikking geen aanslag op te leggen is deze beschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot het vaststellen van een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en verrekening van voorheffingen. 1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 1.4. Ter zitting van 1 februari 2002 is verschenen belanghebbende, haar voornoemde gemachtigde en tot haar bijstand B, alsmede namens de inspecteur C. Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota voorgedragen. De inspecteur heeft ter zitting een kopie van het door belanghebbende ingediende aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 en een berekening van de aan belanghebbende te restitueren loonheffing overgelegd. Belanghebbende heeft van deze stukken kunnen kennis nemen en zich erover kunnen uitlaten. 1.5. Het Hof heeft mondelinge uitspraak gedaan op 15 februari 2002, waarvan het proces-verbaal op 4 maart 2002 aan partijen is verzonden. Ter griffie is op 11 maart 2002 van de inspecteur het verzoek ontvangen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Het ter zake verschuldigde griffierecht ad. € 35, heeft de inspecteur tijdig voldaan. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende, geboren 13 februari 1971 en ongehuwd, is het gehele jaar 1997 in loondienst bij een luchtvaartmaatschappij. Haar bruto looninkomen in 1997 bedraagt ƒ 30.142, waarover ƒ 7.607 aan loonheffing is ingehouden. 2.2. Van belanghebbende is bij de Belastingdienst een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 model T ingekomen. Dit aangiftebiljet is door belanghebbende gedagtekend 27 december 2000 en is door de Belastingdienst voorzien van een stempel 'ingekomen' met als datum 3 januari 2001. Het aangiftebiljet vermeldt als belastbaar inkomen en bedrag groot ƒ 25.552. Het verschil tussen de ingehouden loonheffing ad ƒ 7.607 en de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die op aanslag verschuldigd zou zijn ad ƒ 6.881 bedraagt volgens een berekening van de inspecteur ƒ 726. 2.3. Bij beschikking gedagtekend 30 januari 2001 heeft de inspecteur het besluit genomen om ten name van belanghebbende geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 op te leggen. Als reden voor dit besluit vermeldt de beschikking dat door de belanghebbende niet tijdig aangifte is gedaan. Door middel van een faxbericht, gedagtekend 21 februari 2001, is belanghebbende tegen de beschikking geen aanslag op te leggen in bezwaar gegaan. In haar bezwaarschrift schrijft belanghebbende onder meer: "Ik heb mijn aangifte omstreeks 27 december 2000 per post verzonden naar jullie dependance in Almelo. Derhalve heb ik de aangifte tijdig per post verzonden." 3. Geschil In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht geen aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 1997 heeft opgelegd. 4. Standpunten van partijen Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen naar de stukken van het geding, de pleitnota en het aangehechte proces verbaal van het verhandelde ter zitting. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Met betrekking tot het aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekering 1997 model T van belanghebbende heeft gemachtigde ter zitting verklaard dat dit biljet op of omstreeks 28 december 2000 ter post is bezorgd. De inspecteur heeft hier tegenover gesteld dat de term 'omstreeks' niet uitsluit dat het aangiftebiljet eerst op 29 of 30 december 2000 ter post is bezorgd. Dat het aangiftebiljet nog in het jaar 2000 ter post is bezorgd, wordt door de inspecteur niet betwist en het Hof acht dit door belanghebbende gestelde feit ook overigens geloofwaardig. 5.2. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het verzoek om een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 op te leggen tijdig heeft gedaan, aangezien het T-biljet op of omstreeks 28 december 2000 ter post is bezorgd. Belanghebbende beroept zich op de verzendtheorie. 5.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het aangiftebiljet op 3 januari 2001 door de Belastingdienst is ontvangen en dat dit biljet derhalve niet is ontvangen binnen de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) bedoelde termijn. 5.4. Ingevolge artikel 64, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet wordt een aanslag niet vastgesteld, tenzij de belastingplichtige binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn aangifte heeft gedaan. In artikel 20, eerste lid Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1964 (hierna: Uitv. reg. IB 1964) is bepaald dat de evenbedoelde aangifte wordt gedaan binnen drie jaar na afloop van het kalenderjaar. Teneinde te bepalen op welk tijdstip de aangifte wordt gedaan acht het Hof ook voor het doen van de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet bedoelde aangifte het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: Uitv. reg. AWR) van belang. Weliswaar geeft deze bepaling uitvoering aan de aangifteplicht van artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), maar hierin ziet het Hof geen reden om met betrekking tot de vraag wanneer de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet bedoelde aangifte is gedaan, waaromtrent in de Uitv. reg. IB 1964 geen nader voorschrift is opgenomen, hetgeen omtrent het doen van aangifte is bepaald in de Uitv. reg. AWR niet op overeenkomstige wijze toe te passen. In artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Uitv. reg. AWR is bepaald dat aangifte wordt gedaan door het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden. Naar het oordeel van het Hof dient onder toezenden in deze bepalingen te worden verstaan verzenden, welk begrip de betekenis heeft van ter post bezorgen. Een overeenkomstige toepassing van artikel 20 Uitv. reg. AWR ten aanzien van de aangifte op verzoek van artikel 64, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet leidt ertoe dat ook voor het tijdstip waarop deze aangifte is gedaan het tijdstip waarop deze ter post is bezorgd beslissend moet worden geacht. 5.5. Nu vaststaat dat het T-biljet op of omstreeks 28 december 2000, doch in ieder geval voor 1 januari 2001 ter post is bezorgd, kan gelet op het vorenoverwogene niet anders worden geconcludeerd dan dat het verzoek voor het onderhavige jaar een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op te leggen is gedaan binnen de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet bedoelde termijn. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen in het onderhavige geval hiervoor in aanmerking 2 (punten per proceshandeling) x € 322,18 x 0,25 (wegingsfactor), derhalve totaal € 166,09. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden uitspraak; - gelast de inspecteur een aanslag vast te stellen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 en zonodig voorheffingen te verrekenen; - gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden, en; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 166,09 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen. De uitspraak is vastgesteld op 2 juli 2002 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier, ter vervanging van de mondelinge uitspraak. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Cassatie Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.