Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6643

Datum uitspraak2002-07-15
Datum gepubliceerd2002-08-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/2569
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende heeft grote hoeveelheden sigaretten zonder Nederlandse accijnszegels voorhanden gehad en heeft deze sigaretten in Nederland verhandeld zonder ter zake omzetbelasting af te dragen. Belanghebbende heeft tegenover de FIOD verklaard dat het gaat om ca. 730.000 sigaretten, maar stelt ter zitting dat deze verklaring onjuist is geweest. De inspecteur heeft in redelijkheid kunnen uitgaan van belanghebbendes eigen verklaring en aldus kunnen naheffen. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring die hij heeft afgelegd onder druk van de ambtenaren zou zijn afgelegd en dat de inhoud daarvan onjuist is in die zin dat de daarin genoemde aantallen sigaretten beduidend lager zouden zijn geweest.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur te P. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 5 juni 1998, ingediend door gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 12 mei 1998, betreffende de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 1996 tot 1 november 1997 opgelegde naheffingsaanslag in de accijns en de omzetbelasting. De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van ƒ 98.245 aan accijns en ƒ 25.547 aan omzetbelasting. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is deze bij de bestreden beschikking gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en, naar het Hof verstaat, primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak. Ter zitting van 13 mei 2002 zijn verschenen belanghebbende en de inspecteur. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota met een bijlage overgelegd en voorgedragen, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. Belanghebbende heeft van de bijlage kunnen kennisnemen en zich er over kunnen uitlaten. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Bij belanghebbende, geboren op 11 september 1945, woonachtig te Z is door de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (hierna: FIOD) een onderzoek ingesteld. Met betrekking tot de aanleiding van het onderzoek is in het fiscaal rapport van 6 januari 1998 het volgende vermeld: "Door de FIOD Amsterdam wordt thans een onderzoek ingesteld naar een persoon, die sigaretten, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns zijn betrokken, voorhanden heeft. Het onderzoek is aangemeld door de Douanepost Surveillance Amsterdam op 29 oktober 1997. (…)" In het rapport is voorts vermeld dat in de woning van belanghebbende 151.400 stuks sigaretten werden aangetroffen zonder de vereiste accijnszegels en dat in de auto van belanghebbende 3.800 stuks sigaretten werden aangetroffen zonder de vereiste accijnszegels. Deze sigaretten zijn op 29 oktober 1997 in beslag genomen. 2.2. Belanghebbende heeft op 11 november 1997, blijkens een door hem ondertekend proces-verbaal, onder meer het volgende verklaard: "In 1994 of 1995 ben ik begonnen in de handel met sigaretten dit was op de a-markt in Q.(…) In 1996 ben ik met A in zee gegaan. (…) Met A samen heb ik 20 cases à 50 sloffen gehaald. De keer dat ik alleen ben geweest heb ik 5 cases à 50 sloffen gehaald. (…) Op 28 oktober jl. kwam B de sigaretten bij mij brengen, dit waren 16 dozen à 50 sloffen zonder Nederlands accijnszegel. (…) Ik verkocht ze tussen de ƒ 27,50 en ƒ 32,50 per slof. Ik verkocht ze ook wel voor ƒ 35,-, dit was het mooiste natuurlijk (…). In 1996 is B tweemaal bij mij geweest om sigaretten af te leveren, dit waren per keer 5 cases à 50 sloffen.(…)" 2.3. Op 27 november 1997 heeft belanghebbende blijkens een door hem ondertekend proces-verbaal, onder meer het volgende verklaard: "Ik blijf er bij dat ik totaal 18 dozen à vijftig sloffen sigaretten, welke niet voorzien waren van de vereiste accijnszegel, in de periode vanaf december 1996 tot en met oktober 1997. (…) Ik kocht toen op de a-markt in Q sloffen sigaretten, welke niet voorzien waren van Nederlandse accijnszegels. Deze sigaretten werden verkocht uit een Ford transitbusje (…) Vanaf 1994 tot en met eind 1996 heb ik daar sloffen sigaretten gekocht. (…) Ik denk dat het ongeveer vijftig sloffen sigaretten geweest zijn. (…) In december 1996 heb ik B uit R leren kennen. Toen ging ik de sigaretten kopen bij hem. Als ik bij B geen sigaretten kon kopen, ging ik de sigaretten weer halen in Q. Dit jaar ben ik diverse keren weer in Q geweest. (…)" 2.4. Op 10 december 1997 heeft belanghebbende blijkens een door hem ondertekend proces-verbaal, het volgende verklaard: "Na juni 1996 ben ik begonnen met partijen sigaretten te betrekken van B uit R. Ik heb toen vanaf juli 1996 10 dozen à 50 sloffen à 200 sigaretten per maand ontvangen. Ik heb dus in 1996 totaal 55 dozen à 50 sloffen à 200 sigaretten zonder vereiste Nederlandse accijnszegels ge- en verkocht. Ik wist dat deze sigaretten afkomstig waren van smokkel. Het waren dezelfde dozen als die ik in 1997 heb ontvangen. Ik kocht de sigaretten per slof voor ƒ 27,- en later werd dit ƒ 27,50 per slof. Ik verkocht de sigaretten per slof voor ƒ 30,- tot ƒ 32,50. (…) In totaal heb ik in 1997 18 dozen à 50 sloffen à 200 sigaretten afkomstig van smokkel en niet voorzien van Nederlandse accijnszegels ge- en verkocht. (…)" 2.5. De inspecteur heeft uit het FIOD rapport geconcludeerd dat belanghebbende vanaf januari 1996 tot november 1997 een hoeveelheid van ca. 730.000 sigaretten - 550.000 sigaretten in 1996 en 180.000 sigaretten in 1997 - voorhanden heeft gehad, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken, en dat belanghebbende deze sigaretten in Nederland heeft verhandeld zonder ter zake omzetbelasting af te dragen. De inspecteur heeft ter zake een naheffingsaanslag accijns en omzetbelasting opgelegd. Naast de onderhavige naheffingsaanslag is aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling gedaan van ƒ 43.117,80 aan douanerechten welke uitnodiging later, nadat uitspraak op bezwaar was gedaan, ambtshalve is verminderd tot ƒ 34.117,80. Het uiteindelijke bedrag aan douanerechten is berekend uitgaande van de hiervoor vermelde aantallen sigaretten. 2.6. Op 23 april 1998 is belanghebbende veroordeeld wegens het opzettelijk voorhanden hebben gehad op 29 oktober 1997 van 151.400 sigaretten en het in de periode 1 juni 1996 tot 28 oktober 1997 opzettelijk voorhanden hebben gehad van grote hoeveelheden sigaretten zonder dat deze sigaretten overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. 2.7. De Tariefcommissie heeft op 20 december 2001 uitspraak gedaan inzake de uitnodiging tot betaling van de douanerechten. Daarbij is de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de uitnodiging van betaling vastgesteld op ƒ 34.117,80 zoals de inspecteur reeds ambtshalve na het doen van de uitspraak op bezwaar had gedaan. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. 4. Standpunten van partijen 4.1. Verwezen wordt naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld. 4.2. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd: Namens belanghebbende: De uitspraak van de Tariefcommissie verandert niets aan de dezerzijds ingenomen stellingen. Met betrekking tot de door belanghebbende afgelegde verklaring tegenover de FIOD geldt dat deze verklaring onder druk is afgelegd. Belanghebbende was nerveus en wilde van de zaak af zijn. Hij heeft veel minder sigaretten verhandeld dan hij toentertijd heeft verklaard. Hij heeft er ook relatief weinig mee verdiend. Hooguit ƒ 5000 à ƒ 6000. Het kan ook minder zijn. De berekening van de naheffingsaanslag vormt op zichzelf geen probleem. Uitgaande van 730.000 stuks sigaretten is de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag berekend. De in beslag genomen sigaretten zijn niet in de heffing betrokken. Ingeval er van minder sigaretten moet worden uitgegaan moet de naheffingsaanslag recht evenredig met het aantal sigaretten worden verminderd. De heffing van omzetbelasting vormt op zichzelf ook geen probleem. Er kan worden aangesloten bij de accijns. De stelling inzake vormverzuimen door de inspecteur wordt ingetrokken. Namens de inspecteur: Er had achteraf bezien ook een uitnodiging tot betaling kunnen worden gedaan voor de verschuldigde accijns en omzetbelasting. Het belastbare feit van invoer heeft zich immers voorgedaan. De naheffingsaanslag zou nu alsnog kunnen worden geconverteerd in een uitnodiging tot betaling. In eerste instantie dient het Hof echter uit te gaan van het feit dat er een naheffingsaanslag is opgelegd. Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak de sigaretten voorhanden gehad. De accijnsschuld is gebaseerd op artikel 2f van de Wet op de accijns. Met betrekking tot de heffing van omzetbelasting geldt dat in casu sprake is geweest van het verhandelen van de sigaretten in Nederland. De berekening van de aanslag is gebaseerd op de door belanghebbende genoemde hoeveelheden in diens verklaring van 10 december 1997. Er is geen reden aan deze verklaring te twijfelen; bovendien rust de bewijslast dat deze hoeveelheid onjuist is op belanghebbende. Belanghebbende heeft aan deze bewijslast niet voldaan. Met betrekking tot eventuele medeschuldenaren geldt dat er bij A en B (leveranciers van belanghebbende) ook is nageheven doch dat ter zake niets is betaald. Bovendien betreffen de opgelegde aanslagen andere aantallen sigaretten zodat ook in zoverre niet kan worden geconcludeerd dat dezelfde sigaretten reeds in de heffing waren betrokken. Er bestaat derhalve geen reden de te betalen belasting te verminderen. Ingeval wèl reeds ter zake van dezelfde sigaretten zou zijn betaald zou de teveel betaalde belasting worden terugbetaald. Met betrekking tot de berekening van de aanslag geldt dat bij een eventuele vermindering van het aantal sigaretten de aanslag recht evenredig kan worden verminderd. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende in het onderhavige tijdvak meermalen sigaretten heeft gekocht en verkocht die niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels. 5.2. Belanghebbende heeft gesteld niet in staat te zijn te verifiëren of en in hoeverre de inspecteur aan de leveranciers van belanghebbende eveneens naheffingsaanslagen heeft opgelegd. Zo dit het geval zou zijn dan zou sprake zijn van dubbele heffing hetgeen naar de mening van belanghebbende onterecht zou zijn en, naar het Hof begrijpt, alsdan dient te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft in dit verband ter zitting verklaard dat aan twee leveranciers van belanghebbende naheffingsaanslagen accijns en omzetbelasting zijn opgelegd doch dat deze naheffingsaanslagen andere aantallen sigaretten betreffen, dat derhalve niet valt na te gaan of dezelfde sigaretten reeds in de heffing zijn betrokken en dat bovendien deze aanslagen niet zijn betaald. 5.3. Op grond van het bepaalde in artikel 51a, onderdeel f in combinatie met artikel 2f en artikel 52a, onderdeel d van de Wet op de accijns is de accijns verschuldigd door ieder die de desbetreffende, niet in de accijnsheffing betrokken, accijnsgoederen voorhanden heeft of heeft gehad. Dit brengt mee dat wanneer verschillende personen achtereenvolgens dezelfde accijnsgoederen voorhanden hebben of hebben gehad, van al die personen kan worden nageheven. De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op de accijns biedt geen aanknopingspunten voor de opvatting van belanghebbende. Ook in de Accijnsrichtlijn zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden. Uit het hiervoor overwogene volgt dat - ook - mocht worden nageheven van belanghebbende. 5.4. Het Hof merkt op dat het stelsel van de Wet op de accijns ertoe kan leiden dat meer dan eenmaal accijns en belasting kan worden betaald ter zake van dezelfde producten. Dit is op grond van de doelstelling van de accijns onwenselijk. Aan dit bezwaar wordt echter in de praktijk tegemoetgekomen doordat in voorkomende gevallen de teveel betaalde belasting door de ontvanger wordt terugbetaald, zoals de inspecteur ter zitting heeft verklaard. Naar 's Hofs oordeel kan in de sfeer van de heffing van accijns, gelet op de daarmee gepaard gaande uitvoeringsproblemen, bezwaarlijk worden tegemoetgekomen aan evenbedoelde grief. 5.5. Met betrekking tot de berekening van de onderhavige naheffingsaanslag is het Hof van oordeel dat de inspecteur met de onder 2.5. weergegeven berekening die is gebaseerd op de onder 2.4. weergegeven verklaring een redelijke schatting heeft gemaakt van de hoeveelheid sigaretten die belanghebbende naast de in oktober 1997 bij hem in beslag genomen sigaretten voorhanden heeft gehad en die niet eerder in de heffing van accijns was betrokken. In dit verband acht het Hof van belang dat door belanghebbende ter zake geen (sluitende) administratie is bijgehouden en ook overigens geen betrouwbare gegevens zijn verstrekt. De inspecteur heeft in redelijkheid kunnen uitgaan van belanghebbendes eigen verklaring zoals hij die heeft afgelegd op 10 december 1997 en aldus kunnen naheffen over een hoeveelheid van 730.000 sigaretten. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat en in hoeverre de accijns over een geringer aantal sigaretten dient te worden geheven. Belanghebbende is daarin naar 's Hofs oordeel niet geslaagd. Met name heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring die hij heeft afgelegd op 10 december 1997 onder druk van de ambtenaren zou zijn afgelegd en dat de inhoud daarvan onjuist is in die zin dat de daarin genoemde aantallen sigaretten beduidend lager zouden zijn geweest. 5.6. Belanghebbende heeft voorts ter zitting aangegeven de berekening van de naheffingsaanslag uitgaande van de hoeveelheden van 550.000 stuks voor 1996 en 180.000 stuks voor 1997 niet te betwisten. 5.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende op grond van artikel 2f, juncto artikel 1, tweede lid van de Wet op de accijns met betrekking tot de onder 5.1. genoemde sigaretten accijns verschuldigd is geworden en dat de naheffingsaanslag in de accijns niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. 5.8. Uit hetgeen belanghebbende ter zitting heeft gesteld met betrekking tot de heffing van omzetbelasting ter zake van de levering van de onderhavige sigaretten leidt het Hof af dat niet in geschil is dat belanghebbende de sigaretten die hij voorhanden heeft gehad, met uitzondering van de door de FIOD in beslag genomen sigaretten, als ondernemer heeft geleverd in de zin van artikel 3 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Nu blijkens het vorenoverwogene de inspecteur niet is uitgegaan van een te hoge maatstaf van heffing voor de accijns, geldt zulks evenzeer voor de omzetbelasting. 5.9. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende accijns en omzetbelasting verschuldigd is geworden ter zake van de invoer van de desbetreffende sigaretten behoeft gelet op het vorenoverwogene geen behandeling meer. Het Hof merkt in dit verband volledigheidshalve op dat heffing van accijns en omzetbelasting ter zake van invoer dient te geschieden bij uitnodiging tot betaling en niet door middel van het opleggen van een naheffingsaanslag. 5.10. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de inspecteur. 6. Proceskosten Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 15 juli 2002 door mr. Bijl, voorzitter, mrs. Vrouwenvelder en Beukers-Van Dooren, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.