Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6672

Datum uitspraak2002-07-24
Datum gepubliceerd2002-08-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/54221 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / politiecel. Eiser bezit de Roemeense nationaliteit en is op 12 juli 2002 in bewaring gesteld. Op het moment van de zitting verblijft eiser nog steeds in een politiecel. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juni 2002 (nr. 200202752). Gelet op de ter zitting door eiser geuite wens om op het politiebureau te Utrecht te verblijven teneinde de volgende dag vanaf die plaats te kunnen worden uitgezet naar Roemenië, verbindt de rechtbank in dit geval geen gevolgen aan de mededeling van verweerder, desgevraagd door de rechtbank, dat onbekend is of er plaats is voor eiser in een huis van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring van eiser mitsdien vooralsnog niet onrechtmatig is op grond van zijn verblijf in een politiecel. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Reg.nr.: AWB 02/54221 VRONTN UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1977, van Roemeense nationaliteit, eiser, verblijvende in het politiebureau te Utrecht, gemachtigde: mr. J.T.A. Bos, advocaat te Utrecht, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. E.J.W. Spierings, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Verweerder heeft op 12 juli 2002 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd. Verweerder heeft op 15 juli 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 22 juli 2002. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt als volgt. Niet gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten. Er zijn voldoende gronden die de inbewaringstelling van eiser kunnen dragen. Uit de gedingstukken is gebleken dat verweerder een laissez-passer voor eiser zal aanvragen bij de Roemeense autoriteiten. Ter zitting heeft verweerder voorts medegedeeld dat eiser op 23 juli 2002 per vliegtuig zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst. De rechtbank is derhalve van oordeel dat door verweerder met voldoende voortvarendheid wordt gewerkt aan de verwijdering van eiser. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting betoogd dat eiser reeds tien dagen in een politiecel verblijft en dat de inbewaringstelling op die grond onrechtmatig is. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft de gemachtigde van eiser een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 14 maart 2002 overgelegd (AWB 02/10069 VRONTN), waarin is verwezen naar de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 11 mei 1994 (AWB 94/2256 VRWET). De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is op 12 juli 2002 in vreemdelingenbewaring gesteld. De tenuitvoerlegging van deze maatregel is aangevangen in een politiecel. Op het moment van de zitting verbleef eiser nog steeds in een politiecel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 juni 2002 (nr. 200202752) overwogen dat de tenuitvoerlegging van bewaring op een politiebureau toelaatbaar is indien en zolang elders geen plaats beschikbaar is. Zodra elders een plaats beschikbaar is moet de tenuitvoerlegging aldaar worden voortgezet. Gelet op de ter zitting door eiser geuite wens om op het politiebureau te Utrecht te verblijven teneinde de volgende dag vanaf die plaats te kunnen worden uitgezet naar Roemenië, verbindt de rechtbank in dit geval geen gevolgen aan de mededeling van verweerder, desgevraagd door de rechtbank, dat onbekend is of er plaats is voor eiser in een Huis van Bewaring. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring van eiser mitsdien vooralsnog niet onrechtmatig is op grond van zijn verblijf in een politiecel. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd zijn met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 3. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Gorter, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr. M. Balkema, als griffier. afschrift verzonden op: 24 juli 2002 RECHTSMIDDEL Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.