
Jurisprudentie
AE6691
Datum uitspraak2002-08-21
Datum gepubliceerd2002-08-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105603/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-08-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105603/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200105603/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 2 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Genemuiden, thans Zwartewaterland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Genemuiden, thans Zwartewaterland (hierna: burgemeester en wethouders) appellant aangeschreven het in strijd met de havenverordening in de insteekhaven bij de pont van Genemuiden aangemeerde (woon)schip uiterlijk woensdag 2 augustus 2000 te verwijderen en verwijderd te houden, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 250,00/€ 113,45 per dag tot een maximum van ƒ 50.000,00/€ 22.689,01.
Bij besluit van 10 oktober 2000, verzonden op 17 oktober 2000, hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde] is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen belang meer heeft bij beoordeling van het dwangsombesluit, zoals in bezwaar gehandhaafd, nu hij het schip, gevolg gevend aan de last onder dwangsom, niet alleen heeft verwijderd, maar ook heeft verkocht, en hij de als gevolg hiervan beweerdelijk door hem geleden schade niet nader heeft geconcretiseerd noch anderszins voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
2.2. Appellant bestrijdt dit oordeel tevergeefs. Hij heeft met de in hoger beroep overgelegde offerte voor de sleepkosten, die zouden zijn gemoeid met de verwijdering, evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden. Een bewijs van betaling van deze kosten is niet overgelegd.
Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat appellant niet voornemens is met een ander schip op deze plaats te gaan liggen. Hij had deze plaats, in de wetenschap dat dit geen permanente ligplaats kon zijn, slechts ingenomen om burgemeester en wethouders aan te sporen hem duidelijkheid te bieden over een wel geschikte ligplaats.
2.3. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002
306-426

