Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6849

Datum uitspraak2001-11-05
Datum gepubliceerd2002-08-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/926354-091
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE MEERVOUDIGE WRAKINGSKAMER Parketnummer 09/926354-091 Kenmerk 169576/HA RK 01-906 Beslissing in wrakingsincident Beslissing op het verzoekschrift, gedateerd 29 oktober 2001, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van: [verzoeker] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende [adres] strekkende tot wraking van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, [rechter-commissaris]. 1. De procedure: Het verzoekschrift is ingediend op 29 oktober 2001 en is gemotiveerd. De wrakingskamer van deze rechtbank heeft het verzoek ter raadkamerzitting van 5 november 2001 behandeld. Verzoeker is, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet in raadkamer verschenen. Verzoekers raadsman, mr W.H. Jebbink, advocaat te Den Haag, is wel verschenen. De betrokken rechter, [rechter-commissaris] is niet ter zitting aanwezig. Hij heeft de rechtbank medegedeeld niet in de wraking te berusten en dit schriftelijk toegelicht. De officier van justitie is op de hoogte gesteld van het onderhavige wrakingsverzoek. De rechtbank heeft kennis genomen van de op het wrakingsverzoek betrekking hebbende processtukken met bovengenoemd parketnummer. De raadsman heeft een wijziging aangebracht in de gronden maar voor het overige volhard bij zijn schriftelijk op 29 oktober 2001 gedane verzoek en heeft dit ter zitting nader toegelicht. 2. Het standpunt van verzoeker De raadsman stelt zich op het standpunt dat er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota, welke hij aan de rechtbank overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. 3. Beoordeling 3.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 3.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het ingediende verzoekschrift overweegt de rechtbank als volgt: Verzoeker is door de rechter-commissaris op 26 oktober 2001 in bewaring gesteld. Tijdens het daarna volgende verhoor hebben zich volgens verzoeker feiten en omstandigheden voorgedaan, die voor hem aanleiding waren om op 29 oktober 2001 schriftelijk en gemotiveerd een wrakingsverzoek in te dienen. De rechtbank ziet aanleiding het verzoekschrift ontvankelijk te achten. 3.3 Ten aanzien van de door de raadsman naar voren gebrachte wrakingsgrond overweegt de rechtbank als volgt: De raadsman concludeert dat [rechter-commissaris] vooringenomen is ten gunste van de vervolgende instanties, en dus ten nadele van zijn cliënt. Deze vooringenomenheid zou volgens verzoeker blijken uit het feit dat de rechter-commissaris van oordeel is geweest dat er jegens verdachte Ameziane een redelijk vermoeden van schuld was ontstaan. Dit oordeel heeft de rechter-commissaris onder andere gevormd op basis van een samenvatting van een proces-verbaal van observatie zonder dat de rechter-commissaris blijk had gegeven deze samenvatting te hebben gecontroleerd op betrouwbaarheid. De raadsman voert aan dat jegens verdachte het beginsel van equality of arms is geschonden nu de verdediging geen inzage heeft gehad in het onderliggende proces-verbaal van observatie en de rechter-commissaris daarover evenmin beschikte. De rechtbank is van oordeel dat de voormelde conclusie van de raadsman dat de rechter-commissaris vooringenomen zou zijn jegens verdachte, gebaseerd is op een inhoudelijke betwisting van de beslissing van de rechter-commissaris dat er een redelijk vermoeden van schuld is jegens verdachte en de daaropvolgende beslissing de verdachte in bewaring te stellen. Het rauwelijks karakter van die beslissing brengt mee dat het al dan niet rechtmatig zijn van de inverzekeringstelling daarop niet van invloed is, zodat het door verzoeker gestelde belang op dit punt ontbreekt. Het Wetboek van Strafvordering biedt de verdachte, of het openbaar ministerie, de mogelijkheid een rechter te wraken. Dit middel is echter niet bedoeld om een hoger beroep tegen inhoudelijke beslissingen van de rechter-commissaris te creëren. Nu de door de raadsman aangevoerde grond het wrakingsverzoek niet kan dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van de rechter-commissaris dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verdachte, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen. 4. Beslissing De rechtbank, wijst het verzoek tot wraking af. Deze beschikking is op 5 november 2001 gegeven door mrs Dettmeijer-Vermeulen voorzitter, Kramer en van der Putten-Göbbels, rechters, in tegenwoordigheid van mr Dingley griffier.