Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7088

Datum uitspraak2002-09-04
Datum gepubliceerd2002-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/820017-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT ASSEN STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [NAAM VERDACHTE], geboren te [GEBOORTEGEGEVENS VERDACHTE], wonende te [WOONPLAATS VERDACHTE], thans gedetineerd in [VERBLIJFPLAATS VERDACHTE]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus en 31 oktober 2001 en op 15 januari, 3 april, 25 juni en 21 augustus 2002. De verdachte is verschenen ter terechtzittingen van 15 januari en 21 augustus 2002, telkens bijgestaan door mr. H. Anker, advocaat te Leeuwarden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.L. van den Broek. De vordering houdt in: 15 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en toewijzing van de civiele vordering tot een bedrag van € 8.892,-- ook in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 11 mei 2001, althans in de periode van 11 mei 2001 tot en met 17 mei 2001 in de gemeente Coevorden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [NAAM SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, - die [NAAM SLACHTOFFER] een slaapmiddel toegediend en/of - de handen van die [NAAM SLACHTOFFER] op diens rug gebonden en/of - die [NAAM SLACHTOFFER] met een stok, althans een zwaar en/of hard voorwerp geslagen/getroffen en/of - die [NAAM SLACHTOFFER] met een schep, althans een hard/scherp voorwerp geslagen/getroffen tengevolge waarvan voornoemde [NAAM SLACHTOFFER] is overleden; 2. hij in of omstreeks de periode van 11 mei 2001 tot en met 15 mei 2001 te Laren tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [NAAM SLACHTOFFER], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar en/of weg gemaakt; 3. hij op of omstreeks 17 mei 2001 te Elim, gemeente Hoogeveen, opzettelijk en wederrechtelijk een caravan, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [NAAM SLACHTOFFER], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt; Indien de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten bevat, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet geschaad in de verdediging. TEN AANZIEN VAN DE VOORVRAGEN De rechtbank acht de dagvaarding met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde feit nietig. De officier van justitie heeft immers niet voldoende duidelijk aangegeven wat hij heeft beoogd ten laste te leggen: hetzij het vernielen van de auto - door middel van brandstichting - hetzij het wegmaken van de auto door deze in Laren (N.H.) onbeheerd achter te laten, dan wel beide. Deze ambiguïteit wordt versterkt door de ruime tijdsaanduiding 11 mei 2001 tot en met 15 mei 2001. De auto is immers op 11 mei 2001 "weggemaakt", en eerst op 15 mei 2001 door middel van brandstichting vernield, terwijl aan deze gedragingen verschillende wilsbesluiten ten grondslag hebben gelegen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een tenlastelegging die voldoet aan de vereisten die de wet daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 1. en 3. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 1. hij op of omstreeks 11 mei 2001 in de gemeente Coevorden tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [NAAM SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [NAAM SLACHTOFFER] een slaapmiddel toegediend en/of de handen van die [NAAM SLACHTOFFER] op diens rug gebonden en/of die [NAAM SLACHTOFFER] met een hard voorwerp geslagen en/of die [NAAM SLACHTOFFER] met een schep geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [NAAM SLACHTOFFER] is overleden; 3. hij op 17 mei 2001 te Elim, gemeente Hoogeveen, opzettelijk en wederrechtelijk een caravan, toebehorende aan [NAAM SLACHTOFFER], heeft beschadigd. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het onder 1. en 3. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezene levert respectievelijk op: 1. medeplegen van moord, strafbaar gesteld bij artikel 289, in verbinding met artikel 47, van het Wetboek van Strafrecht. 3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. STRAFBAARHEID Bij de stukken is aanwezig een multidisciplinair voorlichtingsrapport d.d. 13 augustus 2002, opgemaakt door F.R. Kruisdijk, psychiater, en J.M. Oudejans, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: "Verdachte is een 23-jarige man bij wie geen hersenorganische afwijkingen of een actueel psychiatrisch toestandsbeeld wordt gevonden. Bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid zijn alleen de identiteitsvorming en de ontwikkeling van het zelfbeeld vertraagd verlopen. Verdachte heeft dit opgelost door een "vlucht voorwaarts", door het besluit te nemen op vroege leeftijd volwassen te zijn. Door deze psychologische vlucht voorwaarts vermijdt verdachte de pijnlijke gevoelens van gemis aan affectie en kritiek op zijn persoon. Zijn kwetsbare zelfbeeld nam hij via bodybuilding onder handen. Op zijn werk koesterde hij lange tijd in stilte een liefde voor zijn latere mededader. Toen zij na veel perikelen gescheiden leefde van haar partner kon hij zijn geluk niet op, want met deze verovering bewees hij een volwassen man te zijn. Zijn sterke mannelijke identiteit kon hij in de relatie met haar als beschermer inzetten tegen het leed en onrecht dat haar was aangedaan. De relatie tussen verdachte en zijn mededader heeft behalve een symbiotische kleuring van een beginnende liefde ook een complementair collusioneel karakter, waarbij verdachte de remming op agressie van zijn vriendin compenseerde. Voor haar betekende de relatie met verdachte als het ware een herstel van de jarenlange schending van haar vertrouwen in mannen. Het slachtoffer werd al snel ervaren als de externe agressor van hun relatie, waardoor zij steeds meer in elkaars armen gedreven werden en het complementaire deel in de relatie aangejaagd. Onder invloed hiervan trad een zekere verkokering van het denken op. Een eerste aanzet tot de moord lijkt te hebben plaats gehad nadat verdachte door het slachtoffer dermate was afgetuigd dat hij voor zijn leven begon te vrezen. Tevens werd het beeld dat verdachte van zichzelf had opgebouwd - dat van een volwassen beschermende, sterke man - op wrede wijze verstoord, hetgeen opgevat kan worden als narcistische krenking, die verdachtes woede opriep. De bedreigingen door het slachtoffer leidden door voortdurende angst bij verdachte tot een bepaalde mate van uitputting en tot een fight-fight-reactie, een biologisch verankerde reactie op levensbedreigende stress. Verdachte heeft door een en ander ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde moord weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, maar is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Hij was ten tijde van het plegen van het onder 1. tenlastegelegde feit lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat het hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. Voor de onder 3. tenlastegelegde vernieling achten wij verdachte volledig toerekeningsvatbaar." De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de gebleken toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor onder 1. bewezen geachte aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate, en dat het onder 3. bewezen geachte volledig aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht de verdachte deswege strafbaar en komt tot de hierna te vermelden strafoplegging. STRAFMOTIVERING In de vroege ochtend van vrijdag 11 mei 2001 wordt de 34-jarige [NAAM SLACHTOFFER] op buitengewoon gewelddadige wijze om het leven gebracht. Verdachte en diens mededader hebben deze levensberoving in de voorafgaande maanden zorgvuldig voorbereid. [NAAM SLACHTOFFER] is aanvankelijk door de mededader gedrogeerd en door verdachte met een zwaar en hard voorwerp levensgevaarlijk verwond. Vervolgens heeft verdachte in een van te voren gedolven graf met een schop de keel van [NAAM SLACHTOFFER] doorgestoken, waarbij een halsslagader wordt aangesneden. Blijkens het sectierapport is dit letsel gezien de bloeding vermoedelijk nog bij leven ontstaan. [NAAM SLACHTOFFER] is op een wijze die iedere beschrijving tart, van het leven beroofd. De rechtbank acht verdachte en zijn mededader schuldig aan een buitengewoon schokkende liquidatie. Daarenboven is familie en vrienden van [NAAM SLACHTOFFER] onbeschrijflijk leed aangedaan. Het vorenstaande rechtvaardigt alleszins een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaren. Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat pure doodsangst zijn drijfveer is geweest. Hij is begin december 2000 door [NAAM SLACHTOFFER] ernstig mishandeld omdat laatstgenoemde de relatie tussen verdachte en diens mededader niet accepteerde. De vrees zijn leven te verliezen bij een hernieuwde confrontatie en de behoefte zijn vriendin te beschermen tegen de agressor [NAAM SLACHTOFFER] zijn zo sterk geweest dat verdachte geen andere mogelijkheid heeft gezien dan [NAAM SLACHTOFFER] uit de weg te ruimen. Hij wilde, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, eindelijk rust en een stukje veiligheid voor zichzelf en zijn vriendin. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. De rechtbank acht aannemelijk dat angst een rol heeft gespeeld bij het plegen van het delict. Overigens is de rechtbank van oordeel dat dit niet de enige verklaring is doch dat het delict in aanzienlijke mate een gevolg is geweest van de woede die verdachte voor het slachtoffer voelde. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum immers komt naar voren dat het beeld dat verdachte van zichzelf had opgebouwd op wrede wijze werd verstoord als gevolg van de mishandeling door [NAAM SLACHTOFFER], hetgeen kan worden opgevat als narcistische krenking, die verdachtes woede opriep. Verdachte heeft zich echter zelf in een situatie gemanoeuvreerd waarbij een confrontatie met [NAAM SLACHTOFFER] niet zou kunnen uitblijven, welke confrontatie verdachte op voorhand zeer bang maakte. Door zich aldus bewust zelf in een situatie te begeven waarbij zijn angst ontstond en er voor te kiezen geen maatregelen te treffen dan wel pogingen te ondernemen om een toestand te creëren waarbij hij geen vrees voor [NAAM SLACHTOFFER] meer hoefde te hebben heeft verdachte de angst over zichzelf afgeroepen en kan dit dan ook niet als strafverminderende omstandigheid worden meegewogen. De rechtbank betrekt voorts in haar overwegingen dat het onder 1. bewezen geachte feit verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend, zoals hiervoor onder de strafbaarheid van verdachte is verwoord. Deze verminderde toerekenbaarheid dient in de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf tot uitdrukking te worden gebracht. Een en ander brengt de rechtbank ertoe aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen. BENADEELDE PARTIJ Namens de vader van het slachtoffer is een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ingediend tot een bedrag van € 15137,-- strekkende tot vergoeding van de gemaakte kosten van de begrafenis van [NAAM SLACHTOFFER] in Nederland en van de gemaakte kosten van diens herbegrafenis in Turkije, alsmede van de gemaakte reiskosten met betrekking tot die herbegrafenis. De rechtbank acht het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de kosten van de begrafenis van [NAAM SLACHTOFFER] in Nederland, de aansprakelijkheid van de verdachte voor die kosten, alsmede het terzake gevorderde bedrag bewezen, zodat de civiele vordering tot een bedrag van € 3630,24 (= ƒ 8000,--) overeenkomstig de onder bijlage 1. gevoegde nota toewijsbaar is. Met betrekking tot de overige kosten - de herbegrafenis van [NAAM SLACHTOFFER] in Turkije en de daarmee samenhangende reiskosten van de familie - acht de rechtbank de aansprakelijkheid van de verdachte niet bewezen omdat deze kosten, in tegenstelling tot de begrafeniskosten in Nederland, niet noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het gepleegde strafbare feit. Deze kosten zijn immers, hoe begrijpelijk overigens ook, een gevolg van een door de nabestaanden gemaakte keuze. Derhalve is geen sprake van geleden schade, zoals het eerste lid van artikel 334 Sv. voorschrijft. Uit een brief van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van 18 maart 2002 blijkt voorts dat aan de benadeelde partij voor begrafeniskosten een bedrag van € 4.085,-- is uitgekeerd. Met de uitkering van het Schadefonds zijn de begrafeniskosten in Nederland, te weten € 3630,24, volledig vergoed. Derhalve zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, hoewel zij deze tot een bedrag van € 3630,24 toewijsbaar heeft geacht, afwijzen. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK Verklaart de dagvaarding met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde nietig. Verklaart bewezen, dat het onder 1. en 3. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan. Stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF JAREN. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. en 3. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Wijst de vordering van de benadeelde partij [NAAM BENADEELDE PARTIJ] af. Dit vonnis is gewezen door mr. E. van der Herberg, voorzitter, en mr. J.J. Schoemaker en mr. M.A.F. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op woensdag, 4 september 2002.-