Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7094

Datum uitspraak2002-07-10
Datum gepubliceerd2002-09-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103118/1 en 200103118/2
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200103118/1 en 200103118/2 Datum uitspraak: 10 juli 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 19 juni 2001 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 19 juni 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de president), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brieven van 25 juni 2001, bij de Raad van State binnengekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld, onderscheidenlijk de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 3 juli 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend. Deze brief is aangehecht. 2. Overwegingen 2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank. Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop dat standpunt rust. Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel. 2.3. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen. 2.4. Hoewel het hoger beroepschrift deels niet meer dan een herhaling vormt van in beroep naar voren gebrachte standpunten, waarop de president heeft beslist, bestaat, mede gelet op na te melden beslissing, onvoldoende grond voor het oordeel dat op geen enkel punt is voldaan aan het in het eerste of tweede lid van artikel 85 van de Vw 2000 gestelde vereiste, zodat het hoger beroep kan worden ontvangen. 2.5. Appellant heeft betoogd dat de president heeft miskend dat hij in de aanvullende gronden van het verzoek om voorlopige voorziening - in aanvulling op het nader gehoor - een nadere verklaring heeft gegeven over de gebeurtenissen in de nacht van 7 op 8 mei 2001 en over zijn aanwezigheid bij die gebeurtenissen. Voorzover appellant met deze grief bedoelt te stellen dat de president ten onrechte geen kennis heeft genomen van genoemde gronden, kan deze grief niet slagen. Gelet op de stukken, waaronder de aantekeningen van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg, moet als vaststaand worden aangenomen dat de president de inhoud van het genoemde stuk, bevattende genoemde gronden, kende. Dat de inhoud van dat stuk de president kennelijk geen aanleiding heeft gegeven om tot een ander dan het uitgesproken oordeel te komen, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. 2.6. Het hoger beroepschrift stelt verder geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan. 2.7. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Rechtdoende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Zegveld Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2001 43-346. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,