Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7116

Datum uitspraak2001-10-05
Datum gepubliceerd2002-09-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104072/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK 200104072/1. Datum uitspraak: 5 oktober 2001 Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 13 juli 2001 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 juni 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 13 juli 2001, verzonden op 13 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 17 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Dit bericht is aangehecht. Bij brief van 23 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. De eerste grief betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris niet zonder nader onderzoek heeft mogen afgaan op de resultaten van het op 18 juni 2001 ten aanzien van appellant verrichte leeftijdsonderzoek en dat de aanvraag derhalve niet in de AC-procedure mocht worden afgedaan. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. 2.1.1. Appellant, die stelt op 13 september 1986 te zijn geboren, is op 18 juni 2001 onderworpen aan een antropobiologisch onderzoek naar zijn leeftijd, omdat tijdens het eerste gehoor twijfel was gerezen over zijn leeftijd. Bij een dergelijk leeftijdsonderzoek worden röntgenfoto’s gemaakt van de mediale uiteinden van de sleutelbeenderen en het hand/polsgebied. Aan de hand van deze foto’s wordt bepaald of de sleutelbeenderen en het hand/polsgebied volledig zijn uitgerijpt. Volgens een op 19 juni 2001 van het onderzoek opgemaakt verslag blijkt uit de röntgenfoto’s van de mediale uiteinden van de sleutelbeenderen dat deze zijn uitgerijpt, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat appellant meerderjarig is. 2.1.2. Appellant stelt dat uit het verslag blijkt dat nader onderzoek geïndiceerd was, nu ten aanzien van hem sprake is van een pathologisch geval, omdat hij gebruik heeft gemaakt van groeiremmers. Hij doelt hierbij op een passage uit bijlage II bij het rapport, waarin de deskundige de mogelijkheid van nader onderzoek in een pathologisch geval niet uitsluit, omdat het, hoewel sleutelbeensluiting beneden de 20 jaar nimmer is waargenomen, uit wetenschappelijk oogpunt onverstandig is aan een bevinding van volledige sluiting van het sleutelbeen absolute waarde toe te kennen. 2.1.3. Uit deze passage blijkt evenwel tevens dat de deskundige een pathologische situatie bij appellant niet aanwezig heeft geacht, welke conclusie onder meer is gebaseerd op het feit dat bij het visuele onderzoek, dat tijdens het röntgenonderzoek ook plaatsvindt, bij hem geen groeistoornissen zijn gebleken. 2.1.4. Onder die omstandigheden en nu iedere toelichting op de stelling dat in het geval van appellant sprake is van pathologie wegens het gebruik van groeiremmers ontbreekt, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris niet heeft mogen afgaan op de uitkomst van het verrichte leeftijdsonderzoek. De grief dat de rechtbank heeft miskend dat nader onderzoek was geïndiceerd treft derhalve geen doel. 2.2. De tweede grief, er toe strekkend dat een door appellant in beroep overgelegde schriftuur niet zonder meer terzijde had mogen worden geschoven faalt, reeds omdat van dit schriftuur geen geautoriseerde vertaling is overgelegd, zodat de inhoud daarvan niet kon worden vastgesteld. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Groeneweg Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2001 Verzonden: 5 oktober 2001 Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,