Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7118

Datum uitspraak2001-07-06
Datum gepubliceerd2002-09-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103167/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200103167/1. Datum uitspraak: 6 juli 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 juni 2001, in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 juni 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij uitspraak van 20 juni 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brieven van 27 juni 2001, bij de Raad van State binnengekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld, onderscheidenlijk de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brieven zijn aangehecht. 2. Overwegingen 2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel. 2.3. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen. 2.4. In de derde grief wordt onder meer betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de uitvoerige toelichting op de gestelde - thans gekoesterde - gewetensbezwaren die appellant in de gronden van zijn beroep en ter zitting heeft aangevoerd en dat de omstandigheid dat hij deze uitvoeriger uiteenzettingen pas heeft gegeven na het nader gehoor hem op grond van de ex nunc toetsing niet dient te worden tegengeworpen. Deze grief faalt. Het bepaalde in artikel 83 Vw 2000 ziet op feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, niet op de nadere onderbouwing in rechte van ten tijde van de besluitvorming reeds voorgevallen en ook gestelde feiten en omstandigheden. 2.5. Het hoger-beroepschrift stelt in de grieven verder geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 worden volstaan. 2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Rechtdoende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Frenkel Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2001 206-344. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,