Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7129

Datum uitspraak2001-07-02
Datum gepubliceerd2002-09-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102619/1+2
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200102619/1+2. Datum uitspraak: 2 juli 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 en artikel 8:83, derde lid, van die wet, gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 16 mei 2001 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 april 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie ( hierna: de Staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Bij uitspraak van 16 mei 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 mei 2001, bij de Raad van State binnengekomen op 25 mei 2001, hoger beroep ingesteld, onderscheidenlijk de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brieven zijn aangehecht. Bij een op 7 juni 2001 bij de Raad van State binnengekomen brief heeft de Staatssecretaris een reactie ingediend. 2. Overwegingen 2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel. 2.3. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen. 2.4. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank onvoldoende informatie ter beschikking stond om te kunnen oordelen dat de algemene situatie in Guinee onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de Staatssecretaris gebruik had dienen te maken van zijn bevoegdheid tot het instellen van een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder a, van de Vw 2000, althans dat de Staatssecretaris in ieder geval gemotiveerd had moeten aangeven waarom in deze situatie wordt afgezien van het instellen van een besluitmoratorium. 2.4.1. Deze grief faalt. Aan de onderhavige procedure ligt de aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen ten grondslag, welke aanvraag heeft geleid tot het hiervoor onder het procesverloop genoemde besluit van de Staatssecretaris van 22 april 2001. Eerst in het beroepschrift bij de rechtbank heeft appellant als aanvullende beroepsgrond de Staatssecretaris verweten dat hij, en zulks ongemotiveerd, niet van zijn bevoegdheid tot het instellen van een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder a, Vw 2000 gebruik heeft gemaakt. De Afdeling stelt vast dat van enig besluit van de Staatssecretaris tot toepassing van artikel 43, waartegen overigens een belanghebbende het in artikel 71, vijfde lid, van de Vw2000 genoemde rechtsmiddel kan aanwenden, dan wel een besluit om dit artikel niet toe te passen in deze procedure geen sprake is. De rechtbank heeft dan ook op zich terecht geconcludeerd dat de in beroep aangevoerde grond niet tot vernietiging van het besluit van 22 april 2001 kan leiden. 2.5. Het hoger beroepschrift stelt verder geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 worden volstaan. 2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Groeneweg Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2001 32-362. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,