Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7188

Datum uitspraak2002-09-04
Datum gepubliceerd2002-09-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200006/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200200006/1. Datum uitspraak: 4 september 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 21 november 2001 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Westvoorne. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 december 2000 hebben burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor de bouw van een veebrug op het perceel [locatie]. Bij besluit van 21 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 30 mei 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 21 november 2001, verzonden op 22 november 2002, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 2 januari 2002, bij de Raad van State door middel van een faxbericht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 27 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. N.J.H.M. Slaats, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord 2. Overwegingen 2.1. Appellanten betogen dat de president ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan in overeenstemming is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied Oostvoorne” op het betrokken perceel rustende bestemming “bos”. Hiervoor aangewezen gronden zijn bestemd voor bos alsmede voor dagrecreatief medegebruik. Appellanten stellen dat de brug zal worden gebruikt voor agrarische doeleinden. 2.2. De Afdeling is van oordeel dat de president met juistheid heeft overwogen dat het bouwen van de betrokken brug geschiedt in het kader van het beheren van het bos en dat de wijze van begrazing niet gelijk is te stellen met een agrarisch gebruik van de grond. De president is derhalve op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de brug niet in strijd is met het bestemmingsplan, zodat burgemeester en wethouders, gelet op artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, de gevraagde vergunning moesten verlenen. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Groenendijk Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002 164.