Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7210

Datum uitspraak2002-09-04
Datum gepubliceerd2002-09-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201372/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200201372/1. Datum uitspraak: 4 september 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en burgemeester en wethouders van Dalfsen, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 januari 2002, kenmerk 1426, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een mechanisatiebedrijf voor land- en tuinbouw waar tevens consumenten vuurwerk wordt opgeslagen, omgepakt en verkocht. De inrichting is gevestigd aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […]. Dit aangehechte besluit is op 24 januari 2002 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 3 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en verweerders, vertegenwoordigd door H.J. Schutte en E. Langenbach, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Appellant heeft geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Appellant voert aan dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te dienen nu zijn vertegenwoordiger het ontwerpbesluit niet heeft ontvangen. Verweerders stellen dat zij enkel uit de omstandigheid dat de gemachtigde tijdens het vooroverleg voor appellant optrad niet hoefden af te leiden dat hij zich van een gemachtigde bediende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat er geen sprake is van een schriftelijke machtiging en dat ook uit de aanvraag of anderszins niet blijkt dat appellant gebruik maakt van een gemachtigde. Verweerders waren dan ook niet gehouden het verkeer aangaande de vergunningaanvraag via de, vermeende, gemachtigde te laten verlopen. Tevens blijkt uit de stukken dat appellant zelf het ontwerpbesluit wel toegezonden heeft gekregen. Gelet hierop is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is. 2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Klap Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002 315.