Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7425

Datum uitspraak2002-09-11
Datum gepubliceerd2002-09-11
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200106084/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200106084/1. Datum uitspraak: 11 september 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 31 oktober 2001 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Nieuwkoop. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (hierna: burgemeester en wethouders) appellant gelast, onder aanzegging van bestuursdwang, het geplaatste tuinhuisje op het [locatie] te [plaats] te verwijderen. Bij besluit van 25 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 28 juni 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 31 oktober 2001, verzonden op 2 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 januari 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 27 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.C. Zondag, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Vaststaat dat appellant het tuinhuisje zonder bouwvergunning heeft gerealiseerd, zodat sprake is van overtreding van artikel 40 van de Woningwet. Burgemeester en wethouders waren derhalve bevoegd om handhavend op te treden. 2.2. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het vigerende bestemmingsplan “Noorden-Noordenseweg 1989”, waaronder het overgangsrecht, het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan “Noorden en Woerdense Verlaat” en artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, geen mogelijkheden bieden voor legalisering van het tuinhuisje. 2.3. Evenzeer juist is het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders terecht zijn uitgegaan van de Woningwet zoals deze luidde ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift. Het betoog van appellant dat burgemeester en wethouders ten onrechte niet hebben onderzocht of het tuinhuisje op grond van de aankomende wijzigingen van de Woningwet kan worden gelegaliseerd, faalt dan ook. 2.4. Ten aanzien van het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel, sluit de Afdeling zich eveneens aan bij het oordeel van de rechtbank. In hoger beroep heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt dat dit beginsel geschonden is. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel kan evenmin slagen, nu burgemeester en wethouders reeds in 1998 bouwvergunning voor een vergelijkbaar bouwwerk ter plaatse hebben geweigerd en deze weigering reeds onherroepelijk was ten tijde van het vernieuwen van het tuinhuisje. Het betoog van appellant betreffende de op 29 december 2000 bij burgemeester en wethouders ingediende melding dient buiten beschouwing te blijven, nu uitsluitend de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaar van belang zijn. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Boot Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002 202.