
Jurisprudentie
AE7434
Datum uitspraak2002-09-11
Datum gepubliceerd2002-09-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200430/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-09-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200430/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200200430/1.
Datum uitspraak: 11 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 11 december 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Epe (hierna: burgemeester en wethouders) kennelijk de gemeente vergunning verleend voor de kap van - voorzover thans van belang - vier coniferen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 22 maart 2001 hebben zij het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de Bezwaar- en Beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 december 2001, verzonden op 17 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij faxbericht van 20 februari 2002. Deze stukken zijn aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2002, waar appellanten in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Ferier, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.5.2 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Epe (APV) is het – voorzover thans van belang - verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3.a van de APV kan de kapvergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.2. De rechtbank had te onderzoeken of sprake is van zodanige onevenwichtigheid van de afweging van alle betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot vergunning van de kap van de vier coniferen hebben kunnen besluiten. Zij heeft terecht voor dat oordeel geen grond gevonden.
2.3. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002
195-209.

