Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7488

Datum uitspraak2002-09-06
Datum gepubliceerd2002-09-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1038/01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK-01/01038 6 september 2002 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aan-slagen Inkomstenbelasting /Premie Volksverzekeringen 1998 en 1999. 1. Het procesverloop: 1.1. Aan de belanghebbende zijn met dagtekening 27 juli 2001 aanslagen in de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen 1998 en 1999 opgelegd. 1.2. Tegen deze aanslagen heeft de belanghebbende bij één op 7 augustus 2001 bij de inspecteur binnengekomen bezwaarschrift bezwaar gemaakt. 1.3. Bij afzonderlijke uitspraken van 31 oktober 2001 heeft de inspecteur de aanslagen gehandhaafd. 1.4. Van deze uitspraken is de belanghebbende bij één op 5 december 2001 het hof binnengekomen beroepschrift in beroep gekomen. 1.5. Het verweerschrift van de inspecteur is op 21 maart 2002 bij het hof binnengekomen. 1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 juni 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur, vergezeld van de heer A, controleambtenaar. De belanghebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 1.8. Het hof heeft in deze zaak op 21 juni 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 3 juli 2002, aan partijen is verzonden. 1.9. Bij een op 31 juli 2002 bij het hof binnengekomen brief heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. 1.10. Het verschuldigde griffierecht is op 9 augustus 2002 voldaan. 2. De feiten: Op grond van de gedingstukken en van hetgeen op de zitting is gebleken staat als over en weer onbetwist, althans onvoldoende betwist, tussen partij en vast: 2.1. De belanghebbende exploiteert een schilders- en klussenbedrijf te Z. 2.2. De door belanghebbende gevoerde administratie heeft de inspecteur terzake van het jaar 1999 verworpen. 2.3. De inspecteur heeft de door belanghebbende aangegeven belastbare inkomens 1998 en 1999 gecorrigeerd door bijtelling van respectievelijk ƒ 475,-- en ƒ 20.641,--. Deze correcties heeft de inspecteur verwerkt in de aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen d.d. 27 juli 2001. 2.4. De belanghebbende houdt geen kasadministratie bij. Voor het overige bestaat de administratie uit overzichten van crediteuren- en debiteurenfacturen. Betalingen aan crediteuren worden op de desbetreffende factuur genoteerd. Betalingen door debiteuren zijn niet inzichtelijk. 3. Het geschil en de standpunten van partijen. 3.1. In geschil is het antwoord of er grond is voor de bijtellingen van de inspecteur over 1998 en 1999 en of de belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek. 3.2. De belanghebbende beantwoordt de vraag over de bijtellingen ontkennend en de inspecteur bevestigend. De vraag over de zelfstandigenaftrek beantwoordt de belanghebbende bevestigend en de inspecteur ontkennend. 4. De overwegingen met betrekking tot de procesgang: 4.1. De belanghebbende heeft tegen de belastingaanslagen 1998 en 1999 bij één bezwaarschrift bezwaar gemaakt. 4.2. De inspecteur heeft op het bezwaarschrift twee afzonderlijke uitspraken gegeven. 4.3. Van deze uitspraken is belanghebbende bij één beroepschrift in beroep gekomen. 4.4. Omwille van proceseconomie beschouwt het hof de door de inspecteur gegeven afzonderlijke uitspraken als één uitspraak. 5. De overwegingen omtrent het geschil. Met betrekking tot de gecorrigeerde omzet 1998 5.1. Ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. 5.2. Ingevolge artikel 52 van de AWR is de belanghebbende gehouden van zijn vermogenstoestand en alles betreffende zijn bedrijf een administratie te voeren zodanig dat te allen tijden zijn rechten en plichten alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegeven hieruit duidelijk blijken. 5.3. Bij brieven van 26 juli 2000 en 14 september 2000 heeft de inspecteur de belanghebbende gevraagd hem een verklaring te geven voor een storting van ƒ 475,-- op de postbank d.d. 21 juli 1998. 5.4. De belanghebbende heeft bij brief van 17 september 2000 op deze vraag geantwoord dat het een van zijn ouders ontvangen bedrag betreft. 5.5. Nu de belanghebbende de beantwoording niet met enig bewijs heeft gestaafd heeft hij de herkomst van het bedrag niet voldoende aangetoond. Aldus heeft de inspecteur terecht gecorrigeerd. Met betrekking tot de gecorrigeerde omzet 1999 5.6. Nu, gelet op sub 1.7. van de vaststaande feiten, niet aannemelijk is dat de belanghebbende aan het vereiste van artikel 52 AWR heeft voldaan, heeft de inspecteur op juiste gronden de boekhouding van belanghebbende verworpen. Zulks brengt met zich mee dat terzake van bezwaren tegen de omzetcorrecties van de inspecteur de bewijslast op de belanghebbende rust. 5.7. Nu de belanghebbende zijn uit het beroepsschrift blijkende bezwaren, niet met enig bewijsstuk heeft gestaafd, zijn de door hem gegeven verklaringen over de herkomst van de door de inspecteur als omzet aangemerkte bedragen, niet aannemelijk. 5.8. Het hof is dan ook van oordeel dat de inspecteur de over 1999 aangegeven omzet terecht heeft gecorrigeerd. Met betrekking tot de gevraagde zelfstandigenaftrek 5.9. De belanghebbende stelt dat hij recht heeft op zelfstandigenaftrek. 5.10. Om voor zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen dient de belanghebbende te bewijzen dat hij in 1999 tenminste 1225 uren heeft besteed aan het drijven van zijn onderneming. 5.11. Nu de belanghebbende zijn stelling niet met enig bewijs heeft gestaafd, zoals bijvoorbeeld met gedetailleerde urenstaten waaruit blijkt hoeveel tijd hij aan het drijven van zijn bedrijf heeft besteed, is niet aannemelijk dat hij heeft voldaan aan het voorgeschreven urencriterium. 5.12. De belanghebbende heeft weliswaar in zijn beroepschrift aangevoerd dat zijn levenspartner de helft van de tijd meewerkt, doch deze omstandigheid is niet van invloed op het criterium van 1225 uren nu er blijkens de aangifte 1999 niet sprake is van een huwelijkspartner. 5.13. Het hof is dan ook van oordeel dat de inspecteur de gevraagde zelfstandigenaftrek terecht niet heeft geaccepteerd. 5.14. Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond. 6. De proceskosten. Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing. Het hof: verklaart het beroep ongegrond. Gedaan door mr Pruiksma, raadsheer als voorzitter, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 6 september 2002 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, De voorzitter, M. Haarsma mr H.S. Pruiksma Afschrift per aangetekende post aan partijen verzonden op: 11 september 2002 De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.