Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7501

Datum uitspraak2002-07-08
Datum gepubliceerd2002-09-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202606/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200202606/1. Datum uitspraak: 8 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [vreemdelinge], appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 mei 2002 in het geding tussen: appellante en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 april 2002 is appellante in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 8 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 22 mei 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het hoger-beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank. Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen. 2.2. Het betoog van appellante dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarendheid zou hebben betracht ter zake van haar uitzetting is louter een herhaling van een in beroep naar voren gebracht standpunt, waarop de rechtbank heeft beslist. Mitsdien is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85, tweede lid, van de Vw 2000. Het aldus aangevoerde kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. 2.3. Appellante klaagt, onder verwijzing naar artikel 21 van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav), dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij in beginsel niet kan oordelen over de rechtmatigheid van de aanwending van de bij of krachtens de Wav toegekende controlebevoegdheid. 2.3.1. Ingevolge artikel 21 van de Wav, voorzover thans van belang, is artikel 71, eerste lid, van de Vw 2000 van toepassing ten aanzien van beroepen tegen besluiten, gegeven op grond van de Wav. Artikel 71, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat, in afwijking van artikel 8:7 van de Awb, voor beroepen tegen besluiten, gegeven op grond van de Vw 2000 de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd is. 2.3.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000 en, voorzover thans van belang, de daarmee verband houdende wijziging van de Wav – gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1999-2000, 26 975, nr. 3, p. 16 – is de vreemdelingenrechter de bevoegde rechter ten aanzien van besluiten genomen in het kader van de Wav. Het procesrecht van de Vw 2000 is echter niet van toepassing. Dit betekent dat de vreemdelingenrechter aan de hand van hoofdstuk 8 van de Awb oordeelt over beroepen ter zake van de Wav, dus over beroepen tegen besluiten in de zin van de Awb, genomen op grond van de Wav. 2.3.3. In dit geval is sprake van een controle in het kader van de Wav, een feitelijke handeling, niet zijnde een besluit, zodat de rechtmatigheid van de controle niet ter beoordeling van de vreemdelingenrechter staat. De grief faalt derhalve. 2.4. Appellante klaagt voorts dat, omdat uit de stukken niet blijkt, wat de aanleiding voor de controle is geweest en om die reden niet kan worden geverifieerd, waarop het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is gebaseerd, de rechtbank ten onrechte niet heeft overwogen dat de staandehouding krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 onrechtmatig is. 2.4.1. Volgens paragraaf A3/2.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voorzover thans van belang, mag mede op basis van ervarings- en omgevingsgegevens een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden aangenomen als er bijvoorbeeld sprake is van aanwijzingen die de politie verkrijgt bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van politietaken of als er bijvoorbeeld sprake is van een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de Wav. 2.4.2. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2002 blijkt dat bij een controle in het kader van de Wav appellante een Bulgaars legitimatiebewijs heeft getoond. Uit het proces-verbaal ter zake van artikel 50 lid 1, 2 of 3 van de Vw 2000 blijkt dat appellante eerder was uitgezet, zich bij haar terugkeer niet bij de Vreemdelingendienst heeft gemeld en geen toestemming had hier te lande werkzaam te zijn. Reeds deze gegevens leverden naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op, op grond waarvan appellante krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 kon worden staandegehouden. De vraag naar de aanleiding tot de controle in het kader van de Wav is, naar uit het hiervoor onder 2.3.3 overwogene volgt, voor de uit te voeren toetsing niet van belang. De grief slaagt evenmin. 2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Glerum Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2002 273-424. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,