Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7511

Datum uitspraak2002-07-31
Datum gepubliceerd2002-09-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/01804
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is of verweerder ten onrechte uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de onroerende-zaakbelastingen. Het Hof is van oordeel dat onder de in deze zaak aanwezige omstandigheden belanghebbendes bezwaarschrift tegen de onroerende-zaakbelastingen, hoewel deze dat niet uitdrukkelijk vermeldt, mede moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking. Gelet op het bepaalde in artikel 241 van de Gemeentewet, had verweerder nog geen uitspraak mogen doen op het bezwaarschrift dat belanghebbende heeft ingediend tegen de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen. Het Hof vernietigt die uitspraak en draagt verweerder op alsnog uitspraak te doen nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Elfde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z (Y), belanghebbende, tegen een uitspraak van het wnd. hoofd van de sector Middelen en Ondersteuning van de gemeente P, verweerder. 1. Loop van het geding 1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 6 juni 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 31 mei 2001, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen over het jaar 2001. 1.2. Met dagtekening 31 maart 2001 heeft verweerder aan belanghebbende een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001 opgelegd wegens het genot krachtens zakelijk recht van de onroerende zaak a-straat, xxxx aa te P. Belanghebbende heeft met dagtekening 5 april 2001 een bezwaarschrift ingediend tegen de vorenvermelde aanslag. Verweerder heeft het bezwaarschrift van belanghebbende bij uitspraak van 31 mei 2001 ongegrond verklaard. 1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van 3 april 2002. Verweerder heeft bij brief en bij faxbericht van 2 april 2002 laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het door de griffier opgemaakte proces-verbaal. 1.5. Op 17 april 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan waarvan het pro-ces-verbaal op 26 april 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij fax, ter griffie ontvangen op 23 mei 2002, is door verweerder verzocht de mon-delinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 41 is tijdig op de bankrekening van het Hof gestort. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak a-straat te P. Met dagtekening 31 maart 2001 heeft verweerder aan belanghebbende een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting) voor het jaar 2001 opgelegd. Met dagtekening 5 april 2001 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift luidt - voor zover hier van belang - als volgt: "Onroerende-Zaakbelastingen - aanslag-Nr. xxxx Jaar 2001 Einsruch Hiermit erhebe ich Einspruch gegen das aanslagbiljet vom 31.03.01. Wie Ihnen Bekannt ist, ist meine Wohnung Schuitengat 71 von Herrn Fuldauer seit 1979 beschlagnahmt. Alle gerichtlichen Schritte blieben erfolgfolglos!! Die Wohnung wurde seit Einzug nicht mehr renoviert oder gepflegt, so daß diese lange Ihren ehemaligen Wert verloren hat. Außerdem wurde die Wohnung von der Vermogensbelasting mit hfl. 47.500 veranlagt, währen sie für die gleiche Wohnung hfl 225.000 berechnen. Wie ist das möglich??" Verweerder heeft op 31 mei 2001 uitspraak op dit bezwaarschrift gedaan, waarbij het bezwaar tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen ongegrond is verklaard. 3. Geschil In geschil is of verweerder ten onrechte uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de onroerende-zaakbelastingen. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Het Hof leidt uit de stukken - met name de bestreden uitspraak - af dat verweerder bij de WOZ-beschikking van 9 maart 2001 de waarde van de onroerende zaak a-straat te P heeft vastgesteld op ƒ 225.000. Bij brief van 5 april 2001 - hiervoor onder 2 aangehaald - schrijft belanghebbende aan verweerder bezwaar te hebben tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen, omdat naar zijn mening de waarde dan de vorenvermelde zaak lager is dan ƒ 225.000. Verweerder dit bezwaarschrift ontvangen op 10 april 2001, derhalve binnen de termijn van zes weken na de dagtekening die geldt voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking. Het Hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de vorenvermelde brief, hoewel deze dat niet uitdrukkelijk vermeldt, mede moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking. 5.2. Nu verweerder niet ter zitting is verschenen heeft hij ter zitting geen opheldering kunnen verschaffen over de vraag of hij de brief ook in behandeling heeft genomen als een bezwaarschrift in de hiervoor vermelde zin. Nu de stukken en de behandeling ter zitting geen aanwijzingen geven voor het tegendeel, houdt het Hof het ervoor dat verweerder dat niet heeft gedaan, althans daarop geen uitspraak heeft gedaan. Het Hof zal verweerder gelasten de vorenvermelde brief in behandeling te nemen als bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking. 5.3. Onder de hiervoor vermelde omstandigheden heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 241 van de Gemeentewet, nog geen uitspraak mogen doen op het bezwaarschrift dat belanghebbende heeft ingediend tegen de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen. De bestreden uitspraak is dan ook ten onrechte gedaan. Het Hof zal die uitspraak vernietigen en verweerder opdragen alsnog uitspraak te doen nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld geen andere proceskosten te hebben gemaakt dan de reiskosten voor het bijwonen van een zitting te Amsterdam. Voorts heeft hij gesteld dat deze kosten € 75,20 bedragen en deze stelling ondersteund door zijn treinkaartje te tonen. Verweerder is niet ter zitting verschenen en heeft zich daarover niet kunnen uitlaten. Het Hof acht de door belanghebbende gestelde proceskosten aannemelijk en zal verweerder tot vergoeding daarvan veroordelen. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak; - verstaat dat verweerder de aan hem gezonden brief van belanghebbende van 5 april 2001 in behandeling neemt als een bezwaarschrift tegen de beschikking gegeven op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat te P voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 is vastgesteld; - verstaat dat verweerder uitspraak doet op het bezwaarschrift tegen de aanslag onroerende-zaakbelasting nadat de beschikking gegeven op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken waarbij de waarde van de onroerende zaak a-straat te P voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 is vastgesteld, onherroepelijk is komen vast te staan; - gelast de gemeente P het gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden; en - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 75,20 en wijst de gemeente P aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen. Aldus vastgesteld op 31 juli 2002 ter vervanging van de mondelinge uitspraak door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: a) Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). b) Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. c) Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.