Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7583

Datum uitspraak2002-08-28
Datum gepubliceerd2002-09-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 02/00254
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 02/00254 28 augustus 2002 CJIB 25268189 Gerechtshof te Leeuwarden Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 7 januari 2002 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats], voor wie als gemachtigde optreedt mr. E.D.B.Groeneweg, advocaat te Utrecht. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft de betrokkene in het verzet tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 29 maart 2000 uitgevaardigd dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Bij brief van 11 februari 2002, verzonden op eveneens 11 februari 2002, heeft de griffier van de rechtbank te Utrecht (de gemachtigde van) de betrokkene er op gewezen dat hij binnen twee weken na verzending van die brief zekerheid dient te stellen door storting van een bedrag van 27,23 euro op de rekening van het CJIB te Leeuwarden. Blijkens opgave van het CJIB is dat bedrag bij het CJIB binnengekomen op donderdag 28 februari 2002. De zekerheid is dus niet gesteld binnen de door de griffier in diens brief van 11 februari 2002 genoemde termijn. 3.2. Art. 26a, tweede lid, WAHV houdt in dat indien de zekerheid niet is gesteld binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling van de griffier, waarbij deze de betrokkene wijst op diens verplichting tot zekerheidstelling, het beroep niet ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. 3.3. Ten aanzien van de verontschuldigbaarheid van de overschrijding van genoemde termijn heeft de gemachtigde van de betrokkene aangevoerd dat de Wet Mulder voor de burger te goeder trouw een zeer onaangename wet is, met name vanwege de korte termijnen. Deze omstandigheid kan echter niet leiden tot het oordeel, dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. De betrokkene moet derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. 4. De beslissing Het gerechtshof: verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Deze beschikking is gegeven door mr. Vellinga in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.