Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7602

Datum uitspraak2002-07-22
Datum gepubliceerd2002-09-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/02734
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 98/002734 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, jaar 1997, aanslagnummer 1. 1. Ontstaan en loop van het geding De vorenvermelde naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van fl. 670,= aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging en is na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 80,=. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden. De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 18 februari 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, alsmede, de Inspecteur. 2. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast. 2.1. Blijkens een notariële akte van 7 juli 1997, heeft belanghebbende van de heren A en B (hierna: de verkopers) gekocht en in eigendom verkregen een perceel grond met de daarop staande woning met berging en verder aanbehoren, gelegen te C aan de Astraat 1 (hierna: de woning). De koopprijs bedroeg fl. 208.000,=. De verkopers handelden daarbij als particulier en mitsdien niet als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. 2.2. Bij koop-/aannemingsovereenkomst van 3 september 1996, ondertekend op 10 september 1996 (hierna: de overeenkomst), heeft D B.V. aan de verkopers verkocht een perceel grond ter grootte van ca. 133 m² te C en hebben de verkopers D B.V. opdracht gegeven op dit perceel de woning te bouwen. 2.3. Onder punt III van de overeenkomst is, voor zover te dezen van belang, met betrekking tot de koop-/aanneemsom het volgende bepaald: "A. Voor wat betreft de koopsom: 1. grondkosten (...) fl. 25.728,= 2. de overige per de in het hoofd dezer akte genoemde datum van overeengekomen verschuldigde termijnen (...) fl. B. voor wat betreft de aanneemsom: de nog niet ingevolge artikel 4 lid 1 verschuldigd geworden termijnen (...) fl. 128.772,= 2.4. Artikel 4, lid 1 van de overeenkomst bepaalt met betrekking tot de termijnen van de koop-/aanneemsom, voor zover te dezen van belang, het volgende: "1. De termijnen van de koop-/aanneemsom zijn de volgende: a. Grondkosten verschuldigd per datum zoals omschreven in artikel 4, lid 4 van de koop-/aannemingsovereenkomst en te betalen bij notariële overdracht van de grond fl. 25.728,= b. Aanvang bouw 10% fl. 12.877,20 c. (...) d. (...) e. (...) f. (...) g. (...) h. (...) i. (...) j. Voor oplevering van de woning (...)" 2.5. Op 10 september 1996 heeft D B.V. aan de verkopers, voor zover in casu van belang, de volgende bedragen gefactureerd: - Op een factuur met kenmerk 892241/060200/89 de grondkosten van de woning ad fl. 25.728,=, te betalen uiterlijk op datum notarieel transport, en - Op een factuur met kenmerk 892242/060200/89 een bedrag van fl. 12.877,= inclusief omzetbelasting, te betalen binnen 14 dagen. Deze factuur luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "Hierbij delen wij u mede, dat in verband met de bouw van uw woning en/of garage, onderstaande termijn(en) van de aanneemsom vervallen is/zijn. AANVANG BOUW Hfl. 12.877,20." 2.6. Blijkens notariële akte van 16 oktober 1996 hebben de verkopers het onder 2.2 bedoelde perceel in eigendom verkregen. Het door verkopers gekochte is in deze akte omschreven als "een perceel bouwterrein bestemd voor de bouw van een woonhuis (...) ter grootte van ongeveer een are en drieëndertig centiare (...). Met betrekking tot de koopsom vermeldt de akte van 16 oktober 1996: "Deze overeenkomst van verkoop en koop is geschied, voor wat betreft de grond, voor een koopsom van VIJFENTWINTIGDUIZEND ZEVENHONDERDACHTENTWINTIG GULDEN (...) en, voor wat betreft de bebouwing, voor een aanneemsom groot EENHONDERDACHTENTWINTIG-DUIZEND ZEVENHONDERDTWEEENZEVENTIG GULDEN (inclusief omzetbelasting)". Voorts is in deze akte het volgende opgenomen: "Tenslotte verklaarden de comparanten, handelend als gemeld: 1. dat de overdracht aan de koper vrij is van overdrachtsbelasting op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 1 letter a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer aangezien terzake van de onderhavige overdracht in principe omzetbelasting is verschuldigd, doch dat tevens van toepassing is paragraaf 17 lid 4 van de Toelichting Overgangsbeschikking Omzetbelasting 1968, juncto paragraaf 8 lid 4 van de Toelichting Onroerend Goed Omzetbelasting 1968, op welke vrijstelling de comparanten in hun gemelde hoedanigheid verklaarden uitdrukkelijk een beroep te doen, (...)". 2.7. Op 2 juni 1997 is de laatste bouwtermijn vervallen. De verkopers hebben deze termijn op 6 juni 1997 betaald, waarna de woning op 27 juni 1997 door D B.V. aan de verkopers is opgeleverd. 2.8. Zoals onder 2.1 vermeld hebben de verkopers de woning vervolgens op 7 juli 1997 in eigendom aan belanghebbende overgedragen. In verband met deze levering heeft belanghebbende een beroep gedaan op artikel 13, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet). Daarbij heeft belanghebbende alle bouwtermijnen in aanmerking genomen bij de berekening van de ter zake van de verkrijging toe te passen vermindering van overdrachtsbelasting. Ter zake van de verkrijging is een bedrag van fl. 5.891,= aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. 2.8. Van mening dat bij de in artikel 13, lid 1, van de Wet bedoelde vermindering de eerste bouwtermijn ter grootte van fl. 12.877,20 inclusief omzetbelasting niet in aanmerking kan worden genomen, heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Deze aanslag, waarvan het bedrag op zichzelf niet in geschil is, is als volgt berekend: Koopsom fl. 208.000,= Vermindering waarde met toepassing van artikel 13, lid 1, van de Wet: (fl. 128.772 -/- fl. 12.877 =)fl. 115.894 x 100/117,5: fl. 98.633,= Grondslag overdrachtsbelasting fl. 109.367,= Verschuldigd: 6% van fl. 109.350,= is fl. 6.561,= Op aangifte voldaan fl. 5.891,= Na te heffen fl. 670,= 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht bij de berekening van de vermindering van overdrachtbelasting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Wet, alle bouwtermijnen in aanmerking heeft worden genomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij beroept zich daarbij op bij hem in rechte te beschermen door de resolutie gewekt vertrouwen dat alle bouwtermijnen waarover omzetbelasting verschuldigd is, in mindering kunnen worden gebracht op het bedrag waarover overdrachtsbelasting verschuldigd is. De Inspecteur, daarentegen, beantwoordt vorenvermelde vraag ontkennend. Naar zijn mening kan het bedrag van de eerste termijn niet in mindering worden gebracht op het bedrag waarover overdrachtsbelasting verschuldigd is, nu zijns inziens deze termijn al vóór de notariële levering aan de verkopers vervallen was. 3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke zij hebben aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd. 3.2.1. Belanghebbende Op 16 oktober 1996 was nog niet met de bouw aangevangen, maar was wel reeds een bouwtermijn voldaan. Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uitsluiten wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van de aan belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 3.2.2. De Inspecteur De oplevering verheelt niet dat de eerste bouwtermijn reeds vóór de levering aan de verkopers was vervallen. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Ingevolge artikel 13, lid 1, van de Wet -voor zover te dezen van belang- wordt in geval van verkrijging binnen zes maanden na een vorige verkrijging van dezelfde goederen door een ander, de waarde waarover overdrachtsbelasting verschuldigd is verminderd met het bedrag waarover ter zake van de vorige verkrijging was verschuldigd hetzij overdrachtsbelasting naar het gewone tarief, hetzij omzetbelasting welke in het geheel niet op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kon worden gebracht. 4.2. Nu voor de heffing van omzetbelasting niet een verkrijging, doch een levering het belastbare feit vormt, dient artikel 13, lid 1 van de Wet aldus te worden gelezen dat vermindering van overdrachtsbelasting wordt verleend voor het bedrag waarover ter zake van de vorige levering omzetbelasting verschuldigd was die in het geheel niet op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting in aftrek kon worden gebracht. 4.3. De aan de verkrijging op 7 juli 1997 door belanghebbende voorafgaande levering in de zin van de omzetbelasting was de oplevering van de woning aan de verkopers op 27 juni 1997. Die oplevering vormde een levering in de zin van artikel 3, lid 1, onderderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968, welke levering belast was met omzetbelasting. Nu de verkopers niet als ondernemer optraden, was de ter zake door D B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting in het geheel niet aftrekbaar. Nu de oplevering van de woning aan de verkopers minder dan zes maanden vóór de verkrijging van de woning door belanghebbende heeft plaatsgevonden, is het bepaalde in artikel 13, lid 1, van de Wet van toepassing en dient de waarde waarover ter zake van de verkrijging door belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is, te worden verminderd met het bedrag waarover ter zake van de oplevering van de woning omzetbelasting verschuldigd was. 4.4. Uit de onder 2.3 en 2.6 aangehaalde passages uit de overeenkomst en uit de notariële akte van 16 oktober 1996 vloeit voort dat de vergoeding voor de bouw c.q. de oplevering van de woning fl. 128.772,=, inclusief omzetbelasting, bedroeg, dat wil zeggen (100/117,5 x fl. 128.772,= is, afgerond) fl. 109.593,= exclusief omzetbelasting. Naar kan worden afgeleid uit de tot de gedingstukken behorende kopieën van de (termijn-)facturen heeft D B.V. over laatstgenoemd bedrag, dat wil zeggen inclusief de litigieuze eerste bouwtermijn, ook omzetbelasting voldaan. Dat deze eerste termijn - in tegenstelling tot hetgeen de Inspecteur, naar het Hof begrijpt, stelt - niet bij de (vergoeding voor de) levering van de grond is getrokken, moge reeds blijken uit de omstandigheid dat ter zake van deze eerste termijn omzetbelasting in rekening is gebracht en naar het Hof aanneemt, nu het tegengestelde is gesteld noch gebleken, is afgedragen, terwijl de levering van de grond op basis van paragraaf 17, lid 4 van de Toelichting overgangsbeschikking omzetbelasting 1968 en paragraaf 8 lid 4 van de Toelichting onroerend goed omzetbelasting 1968, van omzetbelasting was vrijgesteld, ondanks dat het om de levering van bouwrijpe grond ging. 4.5. Aan het vorenstaande ontleent het Hof zijn oordeel dat ter zake van de oplevering van de woning door D B.V. een bedrag van fl. 109.593,= (exclusief omzetbelasting) verschuldigd was, welk bedrag - naar blijkt uit de overeenkomst - in de negen in de overeenkomst onder b tot en met j vermelde, bij vooruitbetaling op de oplevering, verschuldigde termijnen, aan de verkopers in rekening is gebracht. Ook de eerste bouwtermijn behoort mitsdien tot het bedrag waarover ter zake van de oplevering van de woning omzetbelasting verschuldigd was. Dat deze termijn aan de verkopers in rekening is gebracht en door hen is betaald vóórdat de juridische levering van de grond aan hen had plaatsgevonden, vermag hieraan niet af te doen, omdat, zoals uit de notariële akte van 16 oktober 1996 blijkt, bij die akte slechts een perceel bouwterrein werd overgedragen en mitsdien op de datum van het passeren van die akte nog geen aanvang met de bouw was gemaakt. 4.6. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, vloeit voort dat voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de Wet, alle bouwtermijnen in mindering kunnen worden gebracht op de waarde waarover -zonder toepassing van deze bepaling- overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn. Het gelijk is mitsdien aan belanghebbende. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. 5. Proceskosten en griffierecht In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 0,25 (gewicht van de zaak) is fl. 355,= (€ 161,09) Nu het beroep van belanghebbende gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door hem voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= (€ 36,30) te vergoeden. 6. Beslissing Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de naheffingsaanslag; veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 161,09 (fl. 355,=) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ad fl. 80 (€ 36,30) wordt vergoed. Aldus vastgesteld op 22 juli 2002 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Molle van Charante Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 juli 2002 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.