Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7628

Datum uitspraak2002-10-22
Datum gepubliceerd2002-11-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00190/02 E
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 00190/02/E Mr Fokkens Zitting: 3 september 2002 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden wegens een zestal economische delicten veroordeeld tot evenzoveel geldboetes. 2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen. 3. Namens verdachte heeft Margarida Fernandes Jacinto, advocaat te Santarém, Portugal, de Hoge Raad een brief met bijlagen gezonden, welke op 8 mei 2002 ter griffie van de Hoge Raad is ontvangen. 4. Op 1 oktober 2000 is de Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en enkele andere wetten met betrekking tot het beroep in cassatie in strafzaken (uitsluiting beroep in lichte overtredingszaken en invoering verplichte schriftuur van een advocaat) in werking getreden. Voor zaken als de onderhavige, waarin na 1 oktober 2000 cassatieberoep is ingesteld, schrijft sedertdien art. 437, tweede lid, Sv voor, dat de verdachte op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht is om binnen twee maanden na betekening van de in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging door zijn raadsman een schriftuur bij de Hoge Raad te doen indienen. Blijft indiening van een schriftuur uit, dan wordt de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard. 5. Art 37 Sv luidt: "Als raadslieden worden slechts toegelaten in Nederland ingeschreven advocaten, alsmede personen bedoeld in artikel 16b van de Advocatenwet; deze laatsten indien zij samenwerken met een in Nederland ingeschreven advocaat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16e van de Advocatenwet." Art 16b Advocatenwet houdt in: "Voor de uitoefening in Nederland van werkzaamheden bij wijze van dienstverrichting, worden mede als advocaat aangemerkt, personen die niet als zodanig in Nederland zijn ingeschreven, maar die wel in een andere tot de Europese Economische Gemeenschap behorende staat of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna te noemen staat van herkomst, gerechtigd zijn hun beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder de benaming advocaat of een daarmede overeenkomstige benaming in de taal of in een der talen van de staat van herkomst." en art. 16e, voor zover van belang: "1. Bij de uitoefening van werkzaamheden, bij wijze van dienstverrichting, betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte, waarvoor ingevolge de wet de tussenkomst van een advocaat of procureur is voorgeschreven, moet een bezoekende advocaat samenwerken met een in Nederland ingeschreven advocaat, hierna te noemen de samenwerkende advocaat, die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent en die in voorkomend geval verantwoordelijk is tegenover dat gerecht." 6. Uit de stukken blijkt niet dat aan de in art. 16e gestelde vereisten voor de uitoefening van werkzaamheden door een bezoekende advocaat is voldaan. Dit impliceert dat niet tijdig door een raadsman als bedoeld in art. 437, tweede lid, Sv een schriftuur is ingediend. Reeds daarom kan verdachte in het cassatieberoep niet worden ontvangen (vgl. HR NJ 1985, 910 en HR 20 juni 2000, nr. 01693/99/H). Ten overvloede merk ik op dat de brief van verdachtes Portugese advocaat geen middel bevat dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zodat ook om die reden het beroep niet-ontvankelijk zou zijn. 7. Ik concludeer dat de Hoge Raad verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het namens hem ingestelde cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, plv.


Uitspraak

22 oktober 2002 Strafkamer nr. 00190/02 E ES/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 22 mei 2001, nummer 24/00456-99, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende te [woonplaats] (Portugal), zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Assen van 20 april 1999, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van 1. en 7. telkens opleverende: "overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 4 van de Destructiewet", 2., 3. en 4. telkens opleverende: "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie" en 5. "een gedraging in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd" veroordeeld ten aanzien van feit 1. tot een geldboete van ƒ 2.500,--, subsidiair 35 dagen hechtenis, ten aanzien van de feiten 2., 3. en 4. tot een geldboete van telkens ƒ 250,--, subsidiair telkens vijf dagen hechtenis, ten aanzien van feit 5. tot een geldboete van ƒ 10.000,--, subsidiair éénhonderd dagen hechtenis en ten aanzien van feit 7. tot een geldboete van ƒ 1.500,--, subsidiair dertig dagen hechtenis. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Margarida Fernandes Jacinto, advocaat te Santarém, Portugal, een schriftuur ingediend. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep 3.1. De schriftuur is ingediend door een Portugese advocaat. 3.2. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang. Art. 437, tweede lid, Sv: "De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie." Art. 37 (oud) Sv: "Als raadslieden worden slechts toegelaten in Nederland ingeschreven advocaten, alsmede de personen bedoeld in artikel 16b van de Advocatenwet; deze laatsten indien zij samenwerken met een in Nederland ingeschreven advocaat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16e van de Advocatenwet." Art 16b Advocatenwet: "Voor de uitoefening in Nederland van werkzaamheden bij wijze van dienstverrichting, worden mede als advocaat aangemerkt, personen die niet als zodanig in Nederland zijn ingeschreven, maar die wel in een andere tot de Europese Economische Gemeenschap behorende staat of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna te noemen staat van herkomst, gerechtigd zijn hun beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder de benaming advocaat of een daarmede overeenkomstige benaming in de taal of in een der talen van de staat van herkomst." Art. 16e, eerste lid, Advocatenwet: "1. Bij de uitoefening van werkzaamheden, bij wijze van dienstverrichting, betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte, waarvoor ingevolge de wet de bijstand of vertegenwoordiging van een advocaat of procureur is voorgeschreven, moet een bezoekende advocaat samenwerken met een in Nederland ingeschreven advocaat, hierna te noemen de samenwerkende advocaat." 3.3. Op grond van art. 437, tweede lid, Sv is uitsluitend een raadsman bevoegd tot het indienen van middelen van cassatie namens de verdachte. Nu niet blijkt dat Margarida Fernandes Jacinto, advocaat te Santarém, Portugal, heeft voldaan aan de uit art. 37 (oud) Sv in verbinding met art. 16e Advocatenwet voortvloeiende verplichting tot samenwerking met een in Nederland ingeschreven advocaat, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 22 oktober 2002.