Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7717

Datum uitspraak2002-09-18
Datum gepubliceerd2002-09-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105995/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200105995/1. Datum uitspraak:18 september 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 24 september 2001 in het geding tussen: appellante en gedeputeerde staten van Noord-Brabant. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2000 hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten) geweigerd aan burgemeester en wethouders van Oirschot ten behoeve van appellante verklaringen van geen bezwaar af te geven als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 50 van de Woningwet, zoals deze artikelen luidden tot 3 april 2000, voor het oprichten van twee kuikenstallen op de [locatie] (hierna: het perceel). Bij besluit van 16 januari 2001 hebben gedeputeerde staten het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 24 september 2001, verzonden op 26 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 3 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 5 maart 2002 hebben gedeputeerde staten een memorie van antwoord ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van gedeputeerde staten en appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], tezamen met [appellant], en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. P.A.E.M. Hogenhuis, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting gehoord burgemeester en wethouders van Oirschot, vertegenwoordigd door M.P.C. Verkoijen, ambtenaar der gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan, waarvoor de bouwaanvraag op 10 maart 1998 bij de gemeente is ingekomen, voorziet in de uitbreiding van bestaande kuikenstallen met een oppervlakte van 2.500 m2 met nog eens twee extra kuikenstallen met een oppervlakte van 2.800 m2 ten behoeve van het agrarische bedrijf van appellante. 2.2. Het perceel waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd heeft ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1986” de bestemming “Agrarisch gebied”. De bouw is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het bouwplan is gesitueerd buiten het agrarisch bouwblok. Van 25 mei 2000 tot en met 21 juni 2000 heeft het ontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied” ter inzage gelegen. Bij besluit van 17 oktober 2000 heeft de raad van de gemeente Oirschot dit bestemmingsplan vastgesteld. Het perceel heeft hierin de bestemming “Agrarisch gebied met natuurwaarden”. Daarin is voorzien in een uitbreiding van het bouwblok die nodig is om het bouwplan te realiseren. Ten tijde van het bestreden besluit lag het nieuwe bestemmingsplan ter goedkeuring bij gedeputeerde staten. Teneinde de verwezenlijking van het bouwplan mogelijk te maken, hebben burgemeester en wethouders in het kader van de zogeheten anticipatieprocedure om de afgifte van de benodigde verklaring van geen bezwaar verzocht. 2.3. Gedeputeerde staten hebben in de beslissing op bezwaar overwogen dat het perceel blijkens het Streekplan Noord-Brabant 1992 (hierna: het streekplan) is gelegen in de Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS) met als nadere aanduiding natuurkerngebied voor amfibieën, reptielen en struweelvogels. In paragraaf 7.9.2. van het streekplan is bepaald dat uitbreiding van bedrijven, in welke sector dan ook, welke strijdig is met de doelstellingen van de GHS, niet is toegestaan, tenzij dit noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf, de verplaatsingsmogelijkheden buiten de groene hoofdstructuur zijn onderzocht, uitbreiding plaatsvindt binnen het bestaande bouwblok, het een volwaardig bedrijf betreft, de karakteristiek van het bedrijf gehandhaafd blijft of een omschakeling plaatsvindt welke past in de doelstellingen van de groene hoofdstructuur, en lokale natuur- en landschapswaarden worden gerespecteerd. Gedeputeerde staten hebben de gevraagde verklaring van geen bezwaar geweigerd, omdat het bouwplan niet voldoet aan de voorwaarde dat de uitbreiding plaatsvindt binnen het bestaande bouwblok. 2.4. Appellante richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het volgen van de afwijkingsprocedure als bedoeld in artikel 9.2.1. van het streekplan in dit geval niet aangewezen was. Zij heeft aangevoerd dat deze procedure door gedeputeerde staten wél diende te worden gevolgd, omdat het ontwerp-streekplan Noord-Brabant 2002 uitbreiding van een agrarisch bouwblok mogelijk maakt, indien dit noodzakelijk is in verband met de eisen van dierenwelzijn. 2.5. Dit betoog faalt. Nog daargelaten dat het door appellante genoemde ontwerp-streekplan Noord-Brabant 2002 is vastgesteld ná de datum van de bestreden beslissing op bezwaar, zodat gedeputeerde staten dit niet bij hun beoordeling konden betrekken, staat vast dat, zoals appellante zelf ook erkent, de voorgestane uitbreiding niet uitsluitend betrekking heeft op het voldoen aan de dierenwelzijnseisen, doch ook op een uitbreiding van het aantal te huisvesten kuikens. Evenmin slaagt het betoog dat gedeputeerde staten de vergunningaanvraag hadden dienen te splitsen voor zover de uitbreiding betrekking zou hebben op het voldoen aan de dierenwelzijnseisen. Gedeputeerde staten hadden te beslissen omtrent de aanvraag zoals die door burgemeester en wethouders aan hen was voorgelegd. Gedeputeerde staten behoefden zich dan ook, anders dan appellante betoogt, geen apart oordeel te vormen over de haalbaarheid van een aanvraag die uitsluitend zou voorzien in een uitbreiding vanwege de eisen voor dierenwelzijn. 2.6. Appellante heeft tenslotte een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, in welk verband zij zich met name beroept op een brief van gedeputeerde staten van 1 november 1999. De Afdeling is van oordeel dat in deze brief, die is gericht aan burgemeester en wethouders, en waarin is verzocht om een nader onderzoek naar de verplaatsingsmogelijkheden van het bedrijf van appellante, niet de toezegging is gedaan of kan worden gelezen dat, ingeval verplaatsing niet mogelijk zou blijken, de verklaring van geen bezwaar (zonder meer) zou worden afgegeven. Dat het ingestelde onderzoek naar de verplaatsingsmogelijkheden achteraf bezien wellicht achterwege had kunnen blijven, nu er reeds een weigeringsgrond voorlag, maakt niet dat gedeputeerde staten in het kader van de besluitvorming gehouden waren om aan de uitslag van dat onderzoek (doorslaggevend) gewicht toe te kennen. Het betoog van appellante faalt derhalve. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. Van Angeren w.g. Haan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002 27-369.