
Jurisprudentie
AE7718
Datum uitspraak2002-09-18
Datum gepubliceerd2002-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105354/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105354/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200105354/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 10 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2001 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) de aanvraag van appellant om afgifte van een bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger (CPL) met de uitbreiding “holder is entitled to act as a pilot in command on multi-pilot aeroplanes with a MTOW not exceeding 20.000 kg”, afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2001 heeft de minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 september 2001, verzonden op 18 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 februari 2002 heeft de minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.I.W.R. Maandag en R.J. van Westering, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen, dat appellant geen houder is van een vóór 1 oktober 1999 afgegeven vliegbewijs B2 als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a, 5°, van de Regeling Toezicht Luchtvaart (hierna: de RTL) en derhalve niet op grond van artikel 38, eerste lid, onder b, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (hierna: het Besluit) in aanmerking kan komen voor een bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger (CPL) met de uitbreiding “holder is entitled to act as a pilot in command on multi-pilot aeroplanes with a MTOW not exceeding 20.000 kg”.
2.2. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen, dat afgifte van dit bewijs van bevoegdheid aan appellant evenmin mogelijk is op grond van artikel 40, eerste lid, van het Besluit. Het artikel biedt degene die vóór 1 oktober 1999 een opleiding is begonnen ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid de mogelijkheid die opleiding binnen de daarvoor geldende termijn, doch uiterlijk vóór 1 oktober 2002 af te ronden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Aan appellant is op 10 juli 1998 het vliegbewijs B3 als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a, 4°, van de RTL verstrekt. Daarmee was zijn opleiding afgerond. Het vervolgens maken van vlieguren als ervaringseis voor uitbreiding van bevoegdheden vormt geen onderdeel van een opleiding.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Boukema w.g. Van Tielraden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002
156.

