Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7768

Datum uitspraak2002-09-18
Datum gepubliceerd2002-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202222/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200202222/1. Datum uitspraak: 18 september 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 maart 2002 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden (hierna: burgemeester en wethouders) appellant gelast - onder aanzegging van bestuursdwang - om de door burgemeester en wethouders als "varkensruggen" aangeduide objecten die hij voor zijn woonhuis aan het [locatie] te [plaats] in de berm van de openbare weg heeft geplaatst, binnen een week te verwijderen. Bij besluit van 22 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Reusel-De Mierden van 14 december 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 8 maart 2002, verzonden op 12 maart 2002, voorzover hier van belang, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 20 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn van appellant nog stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2002, waar appellant in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door E. van Doren, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Reusel-De Mierden (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg. Ingevolge artikel 2.1.5.2, tweede lid, van de APV - voorzover hier van belang - wordt voor de toepassing van het eerste lid onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 - voorzover hier van belang - dient onder wegen te worden verstaan alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen en de tot die wegen behorende bermen of zijkanten. 2.2. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de Verordening inzake de behandeling van de bezwaar- en beroepschriften gemeente Reusel-De Mierden 1999 de samenstelling van de onderhavige commissie toeliet. De betrokkene was werkzaam bij een andere gemeente. 2.3. Niet in geschil is dat appellant voor het plaatsen van de "varkensruggen" in de berm niet beschikte over een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, eerste lid, van de APV, waardoor de plaatsing van de "varkensruggen" is geschied in strijd met evengenoemd artikel. Burgemeester en wethouders waren bevoegd om onder aanzegging van bestuursdwang te gelasten de "varkensruggen" te verwijderen. 2.4. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat legalisering niet aan de orde is. Het betoog van appellant dat volgens vaste jurisprudentie een belanghebbende, voorafgaand aan het uitvaardigen van een bestuursdwangbeschikking, in de gelegenheid dient te worden gesteld een vergunning te verkrijgen, is rechtens onjuist. 2.5. De rechtbank heeft ook terecht en op goede gronden overwogen dat voorzover appellant heeft willen betogen dat hij er op mocht vertrouwen dat van handhavend optreden zou worden afgezien omdat de "varkensruggen" door burgemeester en wethouders werden gedoogd, dit betoog niet kan slagen en voorts dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van vergelijkbare gevallen op grond waarvan burgemeester en wethouders in het onderhavige geval hadden behoren af te zien van handhavings-maatregelen. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Broodman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002 91-395.