Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7858

Datum uitspraak2002-09-20
Datum gepubliceerd2002-09-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers37200
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 37.200 20 september 2002 wv gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 mei 2001, nr. 1079/97, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 5527, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. De eerste klacht faalt. De aan deze klacht ten grondslag liggende stelling dat, al staat de overschrijding van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift vast, het Hof desondanks niet alsnog de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar zou mogen uitspreken nu de Inspecteur zulks bij zijn uitspraak op het bezwaarschrift heeft nagelaten, vindt geen steun in het recht. 3.2. De tweede klacht gaat uit van de gegrondheid van de eerste klacht en kan derhalve evenmin tot cassatie leiden. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2002.