
Jurisprudentie
AE7880
Datum uitspraak2002-05-06
Datum gepubliceerd2002-10-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers99/4308 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-10-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers99/4308 WUV
Statusgepubliceerd
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
99/4308 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Israël), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 30 juni 1999, kenmerk D 538/BZ 37655/99/551, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (verder: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Hierop heeft eiseres bij brief, ingekomen op 29 maart 2001 (met bijlage), gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 maart 2002. Daar is eiseres - zoals tevoren schriftelijk is bericht - niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
De Uitkeringsraad, rechtsvoorganger van verweerster, heeft bij besluit d.d. 24 mei 1974, eiseres, die is geboren in 1935, erkend als vervolgde in de zin van de Wet en haar een tweetal bijzondere voorzieningen toegekend wegens psychische klachten die met de door haar ondergane vervolging in verband staan.
Bij besluit d.d. 11 december 1975 heeft de Uitkeringsraad aan eiseres met ingang van 1 december 1974 op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding verleend ter zake van de kosten, verbonden aan huishoudelijke hulp tweemaal per week een halve dag, onder voorwaarden als in dat besluit vermeld.
In juli 1998 heeft eiseres bij verweerster een aanvullende aanvraag ingediend, strekkende tot vergoeding van extra huishoudelijke hulp, driemaal per week een halve dag, en tot toekenning van ongedekte medische kosten, zulks wegens bij haar in 1996 gediagnosticeerde huidaandoening pemphigus vulgaris die zij in verband met de vervolging acht te staan.
Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit d.d. 17 december 1998 - zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het besluit d.d. 30 juni 1999 - op de grond dat de huidziekte van eiseres geen verband met de vervolging houdt.
De Raad dient in dit geding antwoord te geven op de vraag of die grond juist is.
Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
Verweerster heeft het bestreden besluit genomen in overeenstemming met het advies van zijn geneeskundig adviseur, de arts R. Loonstein. Deze arts beschikte over informatie uit de eiseres behandelende sector en over wetenschappelijke literatuur betreffende de huidziekte van eiseres. Aan die literatuur heeft hij ontleend dat de huidziekte van eiseres een auto-immuunziekte is met vorming van antilichamen tegen desmosomaal adhesie-eiwit, die naar zijn inzicht, gezien de herkomst ervan, geen verband met de vervolging van eiseres kan houden.
De Raad is, gelet op de stukken, van oordeel dat verweerster gerechtigd was het aldus gemotiveerde advies van zijn geneeskundig adviseur te volgen. Hetgeen eiseres tegen dat advies heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. Hierbij heeft de Raad er met name niet aan voorbijgezien dat, volgens de eiseres behandelende huidarts alsmede de hiervoor genoemde wetenschappelijke literatuur, in een concreet geval bestaande psychische klachten een rol kunnen spelen bij het zich manifesteren van de huidziekte die eiseres heeft. Langs deze weg kan echter, ook met toepassing van artikel 7, tweede lid, van de Wet, niet worden aanvaard dat de huidziekte van eiseres wel met de vervolging in verband staat, waarbij eveneens de herkomst van deze ziekte van betekenis is.
Mitsdien beantwoordt de Raad de zojuist geformuleerde vraag bevestigend. Eiseres kan derhalve niet wegens haar huidziekte aanspraken aan de Wet ontlenen. Het beroep van eiseres moet dan ook ongegrond worden verklaard.
De Raad die, tenslotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.G. Treffers, in tegenwoordigheid van mr. L.A.C.W. Dusée als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2002.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) L.A.C.W. Dusée.
HD
12.04

