Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7970

Datum uitspraak2002-08-06
Datum gepubliceerd2002-09-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/53560
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / verblijfsvergunning amv / belangenafweging. Verweerder is gehouden alsnog expliciet, ambtshalve te beslissen op de mogelijke aanspraak van Angolese eiser op een verblijfsvergunning amv. Dat terecht niet is getoetst aan het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen omdat het op basis van uiterlijke kenmerken evident is dat eiser meerderjarig is, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Derhalve is de door verweerder onder verwijzing naar artikel 73, vierde lid, Vw 2000 gestelde onthouding van schorsende werking aan het ingediende bezwaarschrift in onderhavige zaak niet van toepassing, reeds nu de mogelijke aanspraak van eiser op een verblijfsvergunning amv zich niet in de bezwaarfase bevindt. Ter zitting heeft verweerder niet kunnen aangeven wanneer op eisers mogelijke aanspraak beslist zal worden, en of eiser deze beslissing hier te lande af mag wachten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder het zelf in de hand heeft wanneer er wordt beslist op de mogelijke aanspraak van eiser. Bij afweging van alle betrokken belangen is de rechtbank van oordeel dat aan eiser ten onrechte de maatregel van bewaring is opgelegd. Beroep gegrond, toekenning schadevergoeding.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 02/53560 UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1986, van Angolese nationaliteit, dossiernummer: 0207.04.8126, eiser, gemachtigde: mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 De Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna verweerder, heeft op 10 juli 2002 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000). 1.2 Verweerder heeft op 12 juli 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 19 juli 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.A. van Dijk advocaat te Hoogezand. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen dhr. G. Klaucke. 1.5 Bij uitspraak van 23 juli 2002 heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht heropenend. 1.6 Het beroep is wederom behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 2 augustus 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen dhr. E. Takkenberg. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. 2.4 Aan eiser is op 10 juli 2002 om 17:40 uur de maatregel van bewaring opgelegd nadat hij had geweigerd zich van het Aanmeldcentrum te Zevenaar te verwijderen nadat hij een negatieve beschikking op zijn asielaanvraag had uitgereikt gekregen. 2.5 De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten. Eiser heeft op 8 juli 2002 een negatieve beschikking gekregen op zijn verzoek om toelating als vluchteling. Het hiertegen gerichte beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 26 juli 2002 ongegrond verklaard en het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Gebleken is voorts dat eiser op 11 juli 2002 een bezwaarschrift heeft ingediend en een voorlopige voorziening heeft aangevraagd, voor zover het besluit van 8 juli 2002 de weigering betreft om eiser in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 juncto artikel 3.6, aanhef en onder c, Vb 2000. 2.6 Verweerder heeft zich in de brief van 1 augustus 2002 op het standpunt gesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en uitzetbaar is. Eiser is uitgeprocedeerd voor wat betreft zijn asielprocedure. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld niet gehouden te zijn om expliciet, ambtshalve te toetsen aan het beleid ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Hierbij heeft verweerder gewezen op het feit dat in het bestreden besluit gemotiveerd uiteen is gezet dat en waarom geen geloof wordt gehecht aan de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. Gelet op de geldende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 16 mei 2002 (nr. 200202973/1/V2) is verweerder gehouden te beslissen op het bezwaarschrift. Nu is gebleken dat eiser in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 Vw 2000, wordt aan dit bezwaarschrift gelet op artikel 73, vierde lid, Vw 2000 schorsende werking onthouden. 2.7 De rechtbank heeft reeds in haar uitspraak van 23 juli 2002 tot heropening van het onderzoek in het onderhavige geschil, onder verwijzing naar de uitspraken van de ABRS van 15 februari 2002 (JV 2002/01), 10 april 2002 (NAV 2002/160 en 18 april 2002 (JV 2002/200) overwogen, hetgeen in de uitspraak van 26 juli 2002 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem onder rechtsoverweging 10 is bevestigd, dat uit het besluit van 8 juli 2002 niet kan worden afgeleid dat deze mede strekt tot de weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv-verblijfsvergunning). 2.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder gehouden is alsnog expliciet, ambtshalve te beslissen op de mogelijke aanspraak van eiser op een amv-verblijfsvergunning. Dat verweerder, naar hij in de brief van 1 augustus 2002 heeft gesteld, terecht niet getoetst heeft aan het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen omdat het op basis van uiterlijke kenmerken evident is dat eiser meerderjarig is, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Hieruit vloeit voort dat de door verweerder onder verwijzing naar artikel 73, vierde lid, Vw 2000 gestelde onthouding van schorsende werking aan het ingediende bezwaarschrift in onderhavige zaak niet van toepassing is, reeds nu de mogelijke aanspraak van eiser op een amv-verblijfsvergunning zich niet in de bezwaarfase bevindt. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting niet kunnen aangeven wanneer op eisers mogelijke aanspraak beslist zal worden, en of eiser de beslissing op zijn mogelijke aanspraak op een amv-verblijfsvergunning hier te lande af mag wachten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder het zelf in de hand heeft wanneer er wordt beslist op de mogelijke aanspraak van eiser op een amv-verblijfsvergunning. 2.9 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen ten onrechte aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd. 2.10 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en bestaat er aanleiding de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen. 2.11 Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding aan eiser voor de dagen die hij vanaf 8 juli 2002 ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Eiser komt een bedrag toe van 25 x € 70,- voor de ten onrechte op het politiebureau doorgebrachte dagen. In totaal wordt aan eiser een bedrag van €1.750,- euro toegekend. 2.12 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op €322,- euro (1 punt voor het verschijnen ter zitting). 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt te opheffing van de maatregel van bewaring per 2 augustus 2002; - kent ten laste van de Staat der Nederlanden aan eiseres een vergoeding toe van €1.750,- euro (zegge: duizendzevenhonderdenvijftig Euro). - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 322,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier op 6 augustus 2002. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van 'Hoger beroep vreemdelingenzaken'. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 8 augustus 2002 Beslissing tot tenuitvoerlegging Registratienummer: Awb 02/53560 De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van €1.750,-- euro (zegge: duizendzevenhonderdenvijftig Euro). Aldus gedaan door mr. H.J. Bastin, fungerend voorzitter, op 6 augustus 2002.