Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8077

Datum uitspraak2002-09-26
Datum gepubliceerd2002-09-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000075-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-000075-02 Arrest d.d. 26 september 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam. Het hof neemt in aanmerking dat bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 december 2001 met - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - vernietiging van een arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 25 maart 1999 tegen verdachte, in hoger beroep van een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 25 juni 1997 in de onderhavige zaak gewezen, deze zaak in zoverre naar dit hof werd verwezen, teneinde, met inachtneming van voormeld arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 12 september 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen. Tenlastelegging. Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de - als voor dit hoger beroep van belang - onder 3 vermelde inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. Het hof heeft ter terechtzitting op de vordering van de advocaat-generaal de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig die vordering, waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht. Aldus is aan verdachte tenlastegelegd dat: onder 3: "hij op of omstreeks 1 januari 1997 te Wageningen een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, voorhanden heeft gehad". Bespreking van gevoerde verweren. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het hof de inleidende dagvaarding nietig moet verklaren, nu in de (gewijzigde) tenlastelegging niet voldoende tot uitdrukking wordt gebracht op welk, specifieke moment het voorhanden hebben van het alarmpistool betrekking heeft. Naar het oordeel van het hof voldoet de inleidende dagvaarding aan het bepaalde in artikel 261, eerste lid, Sv. De tenlastelegging is voldoende feitelijk en naar tijd/plaats voldoende geconcretiseerd. Het hof neemt hierbij in aanmerking, dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt het - enkel - voorhanden hebben van een alarmpistool betreft en voorts, dat de verdachte - blijkens zijn proceshouding - heeft begrepen waartegen hij zich diende te verdedigen. Voor de stelling van de raadsman inhoudende, dat in de tenlastelegging tot uitdrukking had moeten worden gebracht op welk, specifieke moment het voorhanden hebben van het alarmpistool betrekking heeft, is geen steun te vinden in het recht. Het hof verwerpt dit verweer. Subsidiair heeft de raadsman van verdachte betoogd dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, nu niet is uitgesloten dat zich één of meer van de uitzonderingen voordoet als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie luidde - voor zover hier van belang - ten tijde van het onder 3 tenlastegelegde feit als volgt: "Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën. (...) Categorie III (...) 4. alarm- en startpistolen en -revolvers, met uitzondering van alarm- en startpistolen die: a. geen loop of een kennelijk verkorte, geheel gevulde loop hebben; b. zodanig zijn ingericht dat zij uitsluitend knalpatronen van een kaliber niet groter dan 6 mm kunnen bevatten; en c. waarvan de ligplaats van de patronen en de gasuitlaat loodrecht staan op de loop of op de lengterichting van het wapen". Gelet op de redactie en systematiek van artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (oud) verstaat het hof die bepaling aldus, dat als hoofdregel heeft te gelden, dat alarmpistolen wapens in de zin van Categorie III zijn, en derhalve vallen onder de reikwijdte van de Wet wapens en munitie. De wetgever heeft voor sommige alarm-pistolen echter een uitzondering op deze regel nodig geacht en die vermeld onder a, b en c. Onder de daar omschreven omstandigheden valt een alarmpistool niet onder Categorie III van de Wet wapens en munitie. Het hof stelt vast, dat - de afwezigheid van - de onder a, b en c omschreven uitzonderingen niet in de tenlastelegging, toegespitst op een overtreding van de Wet wapens en munitie, hoeven te worden vermeld. Zij zijn immers geen bestanddelen van het strafbare feit, doch dienen (veeleer) als, zogenaamde "faits justicatives" dan wel "faits d'excuses" te worden aangemerkt. In de onderhavige zaak acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 1 januari 1997 te Wageningen een alarmpistool voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft - zowel op de zitting van het hof als ter terechtzitting in eerste aanleg - toegegeven, dat hij een alarmpistool bij zich had. Het pistool is echter door hem weggegooid, omdat hij - naar zijn eigen zeggen - niet meer aan de gebeurtenissen op 1 januari 1997 herinnerd wilde worden. Derhalve zijn de (precieze) kenmerken van het pistool thans niet meer vast te stellen. Verdachte heeft daarover ook zelf geen nadere informatie aan het hof verstrekt. Op grond van het bovenstaande, oordeelt het hof in de onderhavige zaak dat sprake is van een alarmpistool als bedoeld in Categorie III onder 4. van de Wet wapens en munitie. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden, dat zich in casu een van de uitzonderingen voordoet als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Op die grond verwerpt het hof het verweer van de raadsman. Bewezenverklaring. Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen dat: onder 3: "hij op 1 januari 1997 te Wageningen een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, voorhanden heeft gehad". Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf: onder 3: handelen in strijd met artikel 26 (oud) van de Wet wapens en munitie. Strafbaarheid. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat zijn cliënt - bij bewezenverklaring - dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hij heeft gehandeld in een toestand van (psychische) overmacht, zoals bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht. Bij de beoordeling van dit verweer, stelt het hof voorop dat ten aanzien van verdachte (slechts) het - enkele - voorhanden hebben van een alarmpistool is bewezenverklaard. Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter terechtzitting is voor het hof niet aannemelijk geworden, dat de verdachte tot het begaan van dit feit werd gedrongen door een psychische dwang, waartegen hij geen weerstand behoefde te bieden. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem - ook overigens - geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. De verdachte heeft zich op 01 januari 1997 schuldig gemaakt aan een overtreding van de Wet wapens en munitie (oud). Verdachte heeft immers in het Balkanrestaurant te Wageningen een alarmpistool - een wapen van categorie III - voorhanden gehad. Het hof tilt zwaar aan dit feit. Het is immers algemeen bekend, dat het - ongecontroleerde - bezit van wapens ernstige gevolgen voor de vrije, Nederlandse samenleving kan hebben. Voor de onderhavige zaak komt daar nog bij, dat de verdachte het alarmpistool had meegenomen naar een uitgaansgelegenheid, te weten het Balkanrestaurant. Door zo te handelen heeft de verdachte de bezoekers van die gelegenheid blootgesteld aan de mogelijkheid van een bedreigende situatie. Deze omstandigheid dient een verzwarende werking op de op te leggen straf te hebben. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte - uit een oogpunt van normhandhaving en indachtig de straf die het hof in het algemeen pleegt op te leggen - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden behoort te worden opgelegd. Tegenover hetgeen hiervoor is vermeld staat echter de omstandigheid dat in de onderhavige strafzaak sprake is geweest van - kort gezegd - undue delay. Het beroep in cassatie is ingesteld op 7 april 1999 en eerst op 18 december 2001 heeft de Hoge Raad arrest gewezen: een overschrijding van de termijn van twee jaren met ruim acht maanden. Op grond hiervan matigt het hof voornoemde gevangenisstraf van twee maanden tot een gevangenisstraf van zes weken. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 (oud) en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld onder 3 tenlastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes weken; beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij. Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Koolschijn, voorzitter, Wedzinga en Elders, in tegenwoordigheid van mr. Jongeling als griffier, zijnde mr. Elders voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.