Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8098

Datum uitspraak2002-09-26
Datum gepubliceerd2002-09-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/051493-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/051493-00 uitspraak d.d. : 26 september 2002 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank [geboorteplaats], meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 oktober 2001, 5 juli 2002 en 12 september 2002. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 03 februari 2000 in de gemeente Roermond drie, in elk geval een of meer, vuurwapen(s) van categorie III onder 1e, te weten een gaspistool, merk FN Browning, en/of een gaspistool, merk Umarex, en/of een gasrevolver, merk Reck,en/of een grendel-kogelgeweer, merk Enfield, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (artikel 26 van de Wet wapens en munitie) 2. hij op of omstreeks 03 februari 2000 in de gemeente Roermond een wapen van categorie I, onder 3e, te weten (een) wurgstok(ken), voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (artikel 13 van de Wet wapens en munitie) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 . De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging behoort te worden verklaard omdat het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Dit verweer is, zakelijk weergegeven, toegelicht met het argument dat de wapens, waarvan het bezit ervan aan verdachte wordt verweten, reeds op 3 februari 2000 tijdens een doorzoeking in beslag werden genomen. Op de terechtzitting d.d. 4 oktober 2001 verwees de politierechter de zaak wegens het principieel juridisch karakter ervan naar de meervoudige kamer. Totdat de behandeling van de zaak op verzoek van de verdediging op 5 juli 2002 werd aangehouden waren er reeds 30 maanden verstreken. Dit tijdverloop, veroorzaakt door de principieel juridisch complexiteit van de strafzaak, kan volgens de raadsman van de verdachte niet aan verdachte worden verweten. De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat de officier van justitie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 3 februari 2000, de dag van inbeslagneming van de wapens. Gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn geschonden is. Bij afweging van de betrokken belangen, te weten enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, moet eerstgenoemd belang prevaleren. Een niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie is in dit geval niet passend. De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vordering worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 03 februari 2000 in de gemeente Roermond drie vuurwapens van categorie III onder 1e, te weten een gaspistool, merk FN Browning, en een gaspistool, merk Umarex, en een revolver, merk Reck, voorhanden heeft gehad; 2. hij op 03 februari 2000 in de gemeente Roermond een wapen van categorie I, onder 3e, te weten wurgstokken, voorhanden heeft gehad. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Het genoemde geschriften is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs In artikel 1 onder 3o van de Wet wapens en munitie (WWM) staat omschreven wat in het kader van die wet wordt verstaan onder een vuurwapen. Dat is "een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie". Ter terechtzitting is komen vast te staan dat het inbeslaggenomen grendelkogelgeweer Enfield niet geschikt is om projectielen door de loop af te schieten. De getuige/deskundige Hintzen heeft bevestigd dat, anders dan in het door hem terzake opgemaakte proces-verbaal staat vermeld, genoemd geweer niet meer geschikt is voor het afschieten van projectielen door de loop. De deskundige Willemsen heeft dit oordeel ter terechtzitting bevestigd. Hij heeft weliswaar het geweer niet gezien, maar komt afgaande op de omschrijving door de getuige Hintzen tot dezelfde conclusie. Desgevraagd heeft de deskundige Willemsen gezegd dat afgaande op de omschrijving van het inbeslaggenomen geweer alleen de houten lade nog als bruikbaar onderdeel voor een vuurwapen kan worden aangewend. Met de overige (voor een vuurwapen essentiële) onderdelen van het onderhavige geweer viel in redelijkheid niet meer een werkend vuurwapen te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderhavige geweer dan ook zozeer voor gebruik als vuurwapen ongeschikt gemaakt dat het niet meer als vuurwapen geschikt te maken is, zonder feitelijk een geheel nieuw vuurwapen te construeren. De rechtbank is van oordeel dat in een dergelijk geval niet alleen de geschiktheid aan het vuurwapen is komen te ontvallen, maar ook de bestemming. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat inbeslaggenomen grendelkogelgeweer, merk Enfield, geen vuurwapen is in de zin van de WWM. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van een vuurwapen in de vorm van een geweer als bedoeld in Categorie III onder 1o van die wet. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: ten aanzien van feit 1: handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meerdere malen gepleegd. ten aanzien van feit 2: handelen in strijd met artikel 13 van de Wet wapens en munitie. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 12 september 2002 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur en indien deze niet naar behoren wordt verricht een vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen. De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat, mocht de rechtbank de officier van justitie toch ontvankelijk verklaren in zijn vordering ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, deze overschrijding tot uitdrukking zal moeten komen in een matiging van de straf. Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging dat primair vrijspraak danwel ontslag van rechtvervolging en subsidiair schuldigverklaring zonder oplegging van straf dient te volgen nu verdachte op gezag van de lokale wapenspecialist heeft aangenomen dat de Lee Enfield in voldoende mate ongeschikt was gemaakt. De raadsman stelt zich op het standpunt dat nu de inbeslaggenomen wapens zijn vernietigd de openstaande vragen, met name met betrekking tot de bestemming van de Lee Enfield als vuurwapen, ten voordele van de verdachte moeten worden beantwoord. Ten aanzien van van feit 2 acht de verdediging een voorwaardelijke straf passend. De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving. Voorts heeft rechtbank rekening gehouden met: - de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie is veroordeeld; - de omstandigheid dat verdachte inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze; - de omstandigheid dat verdachte van 23 november 2000 tot 29 november 2000 in verzekering is gesteld in het politiebureau te Roermond terzake van overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Na de kennisgeving van niet verdere vervolging d.d. 25 januari 2001 terzake van de overtreding van de Opiumwet heeft verdachte evenwel geen schadevergoeding (conform artikel 89 en artikel 591 Wetboek van Strafvordering) gevorderd; - de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn vermeld in het over verdachte door J.S.J.A. Demarteau namens Reclassering Nederland uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 14 september 2001, en zoals die overigens zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Rekening houdend met al het voorafgaande en de onwenselijke lange termijn die thans verstreken is vanaf de inbeslagneming van de wapens op 3 februari 2000 is de rechtbank van oordeel dat een geldboete een passende bestraffing is. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in diens inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 24c, 57, 91 Wet wapens en munitie art. 13, 26, 55 BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 dagen. Vonnis gewezen door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, V.P. van Deventer en M.J.H.T. Peters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.H. van den Hombergh als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 26 september 2002 .