Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8147

Datum uitspraak2002-09-27
Datum gepubliceerd2002-09-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers37215
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 37.215 27 september 2002 AF gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 juni 2001, nr. BK-00/01641, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 36.600 aan enkelvoudige belasting, alsmede een boete van ƒ 3660. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. In de Memorie van toelichting op het wetsvoorstel fiscale structuurversterking hebben de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken aangekondigd dat aan artikel 15, lid 1, aanhef en letter q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer een nadere uitwerking zal worden gegeven, in die zin dat van een structuurverbetering sprake zal zijn als de verkregen landerijen - andere dan ten behoeve van de glastuinbouw - niet meer dan tien kilometer afliggen van reeds in bezit zijnde landerijen (Kamerstukken II 1997/98, 25 688, nr. 3, blz. 19). Die nadere uitwerking heeft plaatsgehad bij Koninklijk Besluit van 14 december 2000, Stb. 565, waarbij aan het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer artikel 6a werd toegevoegd, welk besluit op 1 januari 2001 in werking is getreden. 3.2. Voorzover het eerste middel strekt ten betoge dat belanghebbende aan voormelde aankondiging het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat met betrekking tot de onderwerpelijke verkrijging, die heeft plaatsgevonden in het jaar 1999, de vrijstelling zou worden verleend, faalt het middel, omdat die aankondiging uitsluitend betrekking heeft op een bij algemene maatregel van bestuur tot stand te brengen nadere uitwerking van een wetsartikel, en zodanige aankondiging niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan wekken dat de belastingdienst in afwachting van de totstandkoming van die algemene maatregel van bestuur een beleid zal voeren als ware deze reeds van kracht. 3.3. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2002.