Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8157

Datum uitspraak2002-09-27
Datum gepubliceerd2002-09-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers36463
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 36.463 27 september 2002 wv gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 juli 2000, nr. 00/00316, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 130.480, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 128.813. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar ter financiële ondersteuning van zijn moeder enkele te haren name staande rekeningen betaald. Voor het Hof was in geschil of de betalingen moeten worden gerangschikt onder de tot de buitengewone lasten van belanghebbende behorende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van zijn moeder. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord, en daartoe onder meer redengevend geoordeeld dat de betalingen zijn aan te merken als betalingen in geld in de zin van artikel 46, lid 1, letter a, onder 2°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 3.2. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting van voormeld artikel. De in het middel verdedigde opvatting dat van uitgaven in geld in de zin van die bepaling slechts sprake kan zijn wanneer de betalingen rechtstreeks aan de ondersteunde worden gedaan, is onjuist (vgl. HR 22 maart 2002, nr. 36679, BNB 2002/169). 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2002. Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.