Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8158

Datum uitspraak2002-09-10
Datum gepubliceerd2002-09-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers84068 / KG ZA 02-518
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH VONNIS IN KORT GEDING Zaaknummer : 84068 / KG ZA 02-518 Datum uitspraak: 10 september 2002 Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch in de zaak van: de commanditaire vennootschap HOLLAND SECURITY GROUP CV, gevestigd te Helmond, eiseres bij exploot van dagvaarding van 7 augustus 2002, procureur mr. N.J.W.M. de Leeuw, advocaat mr. G.C. Kruyswijk te Amsterdam, tegen: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VEILIGHEIDSDIENST NOORD-BRABANT BV, gevestigd te Eindhoven, 2. [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats], gedaagden bij gemeld exploot, procureur mr. O.J.W. Reijnders. Partijen zullen hierna "HSG", "VNB" en "[gedaagde sub 2]" (VNB en [gedaagde sub 2] tezamen ook te noemen: "VNB c.s.") worden genoemd. 1. De procedure 1.1. HSG heeft, na ter zitting haar eis te hebben aangevuld, in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven. 1.2. De advocaat van HSG heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties. 1.3. VNB c.s. hebben verweer gevoerd tegen de vordering in conventie en in reconventie gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven. De procureur van VNB c.s. heeft dit verweer en de eis in reconventie ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities, tevens conclusie van eis in reconventie met producties. 1.4. De advocaat van HSG heeft verweer gevoerd in reconventie. 1.5. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd. 2. De feiten 2.1. [gedaagde sub 2] is volledig bevoegd bestuurder van VNB en enig aandeelhouder van [naam vennootschap], die op haar beurt enig aandeelhouder is van VNB. VNB drijft sinds 1 februari 1997 een beveiligingsbedrijf. 2.2. Bij overeenkomst van koop en verkoop van 13 oktober 1998 (hierna te noemen: de overeenkomst) heeft VNB haar bedrijf, exclusief de daarbij behorende adviespraktijk, maar inclusief de door haar opgebouwde goodwill, aan HSG verkocht. De overeenkomst bevat een non-concurrentiebeding (artikel 10), alsmede een boetebeding (artikel 13), welke bedingen als volgt luiden: " Artikel 10 Non-concurrentie Verkoper zal gedurende een periode van tenminste vijf (5) jaar na dagtekening van deze overeenkomst geen soortgelijk bedrijf als het onderhavige voeren, noch direct of indirect betrokken zijn bij een bedrijf dat op enigerlei wijze de onderneming van Koper in concurrentie kan aandoen. Deze bepaling is niet van toepassing op de door verkoper voortgezette adviespraktijk zoals omschreven in artikel 2 lid 1. (......) Artikel 13 Boetebeding 1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij indien hij zonder dat een nadere ingebrekestelling is vereist, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. 2. De nalatige partij zal ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst direct opeisbare boete verbeuren van 25% (vijfentwintig procent) van de koopsom zijnde ( 150.000,- (zegge; honderdvijftigduizend gulden), zulks onverminderd het recht van de niet-nalatige partij volledige schadevergoeding te vorderen. 2.3. Op verzoek van HSG heeft Cosmic Bedrijfsrecherche BV (hierna te noemen: Cosmic) een onderzoek ingesteld naar VNB. De bevindingen van Cosmic zijn neergelegd in haar rapport d.d. 29 oktober 2001. 2.4. Op 18 juni 2002 heeft VNB met Euphoria Groep BV te Son (hierna te noemen: Euphoria) een overeenkomst gesloten, inhoudende dat VNB in de periode 20 juni 2002 - 26 juni 2002 beveiligingswerkzaamheden voor Euphoria zou verrichten tegen een prijs van € 2.909,55. VNB heeft de beveiligingswerkzaamheden ook verricht. 2.5. Op 31 juli 2002 heeft HSG de volgende conservatoire derdenbeslagen doen leggen: a) ten laste van [gedaagde sub 2] op de door hem gehouden aandelen in [naam vennootschap]; b) ten laste van [gedaagde sub 2] onder de Postbank NV; c) ten laste van [gedaagde sub 2] onder ING Bank NV; d) ten laste van [gedaagde sub 2] op diens woonhuis; e) ten laste van VNB onder de Postbank NV; f) ten laste van VNB onder de ING Bank NV. 3. Het geschil in conventie en in reconventie 3.1. HSG vordert in conventie, na aanvulling van haar eis, kort weergegeven: primair: I. VNB c.s. te veroordelen aan HSG te voldoen een bedrag van € 70.153,08, alsmede de kosten van de op 31 juli 2002 gelegde conservatoire beslagen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover sinds 5 augustus 2002 tot aan de dag van de voldoening, met dien verstande dat door betaling door een van hen de ander tot het beloop van die betaling jegens HSG zal zijn gekweten; II. VNB op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag te verbieden tot 13 oktober 2003 een soortgelijk bedrijf als dat van HSG te voeren, danwel direct of indirect betrokken te zijn bij een bedrijf dat op enigerlei wijze de onderneming / het beveiligingsbedrijf van HSG concurrentie kan aandoen; III. VNB op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag te gebieden met onmiddellijke ingang haar website met het adres http://WWW.veilignb.nl te sluiten en tenminste tot 13 oktober 2003 gesloten te houden, voorzover daarop beveiligingsdiensten worden aangeboden en met onmiddellijke ingang de samenwerking met Vogelzang en Mohanlal en de door hen geëxploiteerde bedrijven op het gebied van de beveiliging te beëindigen en deze samenwerking niet te hervatten tenminste tot 13 oktober 2003; IV. VNB op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag te gelasten om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan mr. G.C. Kruyswijk te Amsterdam opgave te doen van de door haar sedert 13 oktober 1998 tot heden met de uitvoering van beveiligingswerkzaamheden en de samenwerking met Vogelzang en Mohanlal c.q. de door hen geëxploiteerde bedrijven, respectievelijk RiskCare Security & RiskCare Nederland en Cobra Security behaalde omzetten, met overlegging van de bijbehorende facturen; V. VNB c.s. te veroordelen in de kosten van dit geding; subsidiair: hetgeen vermeld staat onder 3.1.I, IV en V van dit vonnis. 3.2. HSG legt daaraan het navolgende ten grondslag. VNB is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst, aangezien zij in strijd met het non-concurrentiebeding beveiligingswerkzaamheden aanbiedt aan onder meer Euphoria. [gedaagde sub 2] handelt onrechtmatig jegens HSG, nu hij de winsten van VNB geniet en daarmee profiteert van de toerekenbare niet-nakoming van VNB jegens HSG. Bovendien is [gedaagde sub 2] degene die als natuurlijk persoon feitelijk de wanprestatie bewerkstelligt, zo stelt HSG. HSG lijdt schade door de handelwijze van VNB c.s., welke schade in het kader van dit kort geding door haar begroot wordt op de in de overeenkomst vermelde boete van ( 150.000,-- (€ 68.067,--), vermeerderd met de kosten van rechtsbijstand en de kosten van de op 31 juli 2002 gelegde conservatoire beslagen. De onder 3.1 II en 3.1 III weergegeven vorderingen zijn bedoeld om verdere schade te beperken. 3.3. VNB c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van HSG en zij verzetten zich tegen toewijzing daarvan. 3.4. VNB c.s. vorderen in reconventie, kort weergegeven: primair: HSG op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag te veroordelen om binnen 1 dag na betekening van dit vonnis de door haar gelegde conservatoire beslagen op te heffen; subsidiair: HSG te gebieden alle beslagen op te heffen behoudens het beslag op het woonhuis van [gedaagde sub 2]; met veroordeling van HSG in de kosten van deze procedure. 3.5. VNB c.s. leggen aan deze vorderingen ten grondslag dat de door HSG gelegde beslagen onrechtmatig zijn. Zij voeren daartoe het volgende aan. HSG heeft geen enkele vordering op VNB. De beslagen zijn gegrond op een nietig non-concurrentiebeding, een ondeugdelijk rechercherapport (Cosmic) en een uitgelokte kruimelklus (Euphoria), welke soort klus bovendien in het verleden door HSG oogluikend is toegestaan. HSG heeft zeker geen vordering op [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 2] is geen contractspartij bij de koopovereenkomst en hij is dan ook niet aan enig non-concurrentiebeding gebonden. Als er al sprake zou zijn van een schending van het non-concurrentiebeding dan zou dit voor rekening dienen te komen van VNB, [gedaagde sub 2] heeft immers steeds gehandeld als bestuurder van VNB. Dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zouden zijn op grond waarvan [gedaagde sub 2] als bestuurder van VNB in privé aansprakelijk zou zijn voor een schending van het non-concurrentiebeding is gesteld noch gebleken. De beslagen zijn voorts buitenproportioneel van aard en zijn rauwelijks gelegd. De door HSG gestelde vrees voor verduistering is ongegrond. VNB lijdt schade als gevolg van de onrechtmatige beslagen. Indien er geoordeeld wordt dat er desalniettemin gronden aanwezig zijn voor de conservatoire beslagen, dan is VNB van mening dat het beslag op het woonhuis van [gedaagde sub 2] meer dan voldoende zekerheid biedt; de overige beslagen zijn bovenmatig en belemmeren de bedrijfsvoering van VNB en het dagelijks bestaan van [gedaagde sub 2] onnodig. 3.6. HSG heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van VNB c.s. en zij verzet zich tegen toewijzing daarvan. 3.7. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan. 4. De beoordeling in conventie en in reconventie 4.1. Het meest verstrekkende verweer is de stelling van VNB c.s. dat de vorderingen van HSG moeten worden afgewezen op grond van het feit dat het onderhavige non-concurrentiebeding van rechtswege nietig is, omdat het in strijd is met artikel 6 van de Mededingingswet. 4.2. Vooropgesteld moet worden dat een non-concurrentiebeding doorgaans een verboden mededingingsbeperking vormt in de zin van de Mededingingswet (Mw). Dit kan ingevolge artikel 7 Mw anders zijn, indien een non-concurrentiebeding uit het oogpunt van mededinging van duidelijk ondergeschikte betekenis is. Artikel 7 Mw is echter op het onderhavige non-concurrentiebeding niet van toepassing, aangezien VNB c.s. ter zitting onweersproken naar voren hebben gebracht dat de gezamenlijke omzet van de verkochte onderneming van VNB en de op dat moment bestaande onderneming van HSG ten tijde van het sluiten van de overeenkomst het in artikel 7 Mw genoemde grensbedrag van ( 2.000.000,-- (€ 907.560,43) oversteeg. 4.3. Het voorgaande neemt echter niet weg dat een non-concurrentiebeding, afhankelijk van de inhoud daarvan en de omstandigheden van het geval, rechtstreeks verband kan houden met en noodzakelijk kan zijn voor de verwerving van een onderneming, aangezien het voor de hand ligt dat een koper niet bereid is te betalen voor de overname van (bijvoorbeeld) goodwill - of zelfs helemaal niet geïnteresseerd is in de transactie - wanneer hij er rekening mee moet houden dat de verkoper onmiddellijk na de overname de overgedragen onderneming zal kunnen beconcurreren. In dat geval zou een non-concurrentiebeding een geoorloofde mededingingsbeperking kunnen zijn. Ingevolge paragraaf III van de "Bekendmaking van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk voor de totstandkoming van concentraties" (Pb EG 2001, C 188/03), zijn non-concurrentiebedingen slechts gerechtvaardigd door de legitieme doestelling van verwerving van de onderneming, wanneer de duur, het geografische toepassingsgebied en de materiële en personele reikwijdte ervan niet verder gaan dan wat redelijkerwijs daartoe noodzakelijk kan worden geacht. Daarbij geldt dat wanneer het non-concurrentiebeding uitsluitend betrekking heeft op goodwill, het beding in het algemeen gerechtvaardigd is voor een periode van maximaal twee jaar. 4.4. HSG heeft ter zitting gesteld dat de door VNB overgedragen goodwill de reden is geweest voor opname van het non-concurrentiebeding in de overeenkomst. Dit brengt mee, gelet op het vorenstaande, dat het non-concurrentiebeding gerechtvaardigd is voor een periode van twee jaar en derhalve op 13 oktober 2000 is komen te vervallen. Dat sprake is van omstandigheden die een concurrentieverbod van langere duur rechtvaardigen is gesteld noch gebleken. 4.5. Nu er voorshands vanuit moet worden gegaan dat aan het non-concurrentiebeding na 13 oktober 2000 geen werking meer toekomt, is voor de beoordeling van de vorderingen van HSG niet relevant dat VNB eind juni 2002 beveiligingswerkzaamheden heeft verricht voor Euphoria. Dat VNB vóór 13 oktober 2000 het non-concurrentiebeding heeft geschonden is voorts niet aannemelijk geworden. In dat verband wordt nog opgemerkt dat VNB c.s. weliswaar hebben erkend dat VNB in oktober 2000 visitatiediensten heeft verricht voor Sligro Eindhoven, zoals HSG heeft gesteld, maar dat zij daarbij onweersproken hebben gesteld dat zulks met goedvinden van HSG is geschied. Het voorgaande leidt dan ook tot afwijzing van de vorderingen. 4.6. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv dienen de beslagen te worden opgeheven, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door HSG ingeroepen vorderingsrecht. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, is van die ondeugdelijkheid genoegzaam gebleken, hetgeen leidt tot toewijzing van de primaire reconventionele vordering. 4.7. Uit proceseconomisch oogpunt zal de voorzieningenrechter de gelegde beslagen zelf opheffen. 4.8. HSG zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in reconventie. 5. De beslissing De voorzieningenrechter: in conventie: wijst de vorderingen af; veroordeelt HSG in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van VNB c.s. begroot op € 896,36, waarvan € 703,36 salaris procureur en € 193,00 verschotten; in reconventie: heft op alle door HSG ten laste van VNB c.s. gelegde conservatoire beslagen; veroordeelt HSG in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van VNB c.s. begroot op € 351,68; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.