Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8183

Datum uitspraak2002-11-15
Datum gepubliceerd2002-11-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC01/056HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

C01/056 Mr. Keus Zitting 20 september 2002 Conclusie inzake: [Eiseres] tegen: Vereniging van Eigenaren van de gezinscamping "Tante Grietje" (hierna: de Vereniging) 1. Feiten en procesverloop 1.1 In deze zaak vordert [eiseres] schadevergoeding, primair op de grondslag dat de Vereniging haar ten onrechte niet als lid heeft toegelaten, subsidiair op de grondslag dat de Vereniging onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de huur van haar standplaats zonder goede grond en op onreglementaire wijze op te zeggen en verwijdering van de caravan van de camping af te dwingen. Het hof heeft geoordeeld dat de primaire vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat [eiseres] zich als lid van de Vereniging heeft aangemeld en van de Vereniging niet kon worden verwacht dat zij [eiseres] spontaan zou informeren over de voorwaarden waaronder zij lid zou kunnen worden. Vooral tegen dit oordeel is het cassatiemiddel gericht. Voorts klaagt [eiseres] erover dat het hof de subsidiaire grondslag van haar vordering met een beroep op de devolutieve werking van het appel in behandeling heeft genomen, waardoor deze vordering slechts in één feitelijke instantie zal worden beoordeeld. 1.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.(1) (a) [Eiseres] heeft in 1989 een mondelinge huurovereenkomst gesloten met [betrokkene 1] met betrekking tot een standplaats op de gezinscamping aan de [a-straat] nr. [1] te [plaats B] (hierna: de camping). Op deze standplaats was een caravan geplaatst. (b) Bij notariële akte van 14 december 1994 is de Vereniging opgericht met onder meer als doel het streven naar de verwerving in eigendom van de camping ten behoeve van de leden in privé. (c) De statuten van de Vereniging(2) bevatten onder meer de volgende bepalingen: "Artikel 2 De vereniging heeft ten doel: 1. het instandhouden van de gezinscamping [...] te Lies, gemeente Terschelling; 2. het behartigen van de belangen van de eigenaren van de kampeermiddelen (caravans) op genoemde camping (kampeerterrein) en al hetgeen daar in de ruimste zin mee verband houdt; 3. het streven naar de verwerving in eigendom van bovengenoemd kampeerterrein ten behoeve van de leden in privé. (...) Artikel 3 1. Leden van de vereniging kunnen alleen zijn natuurlijke personen/eigenaren van een of meer der hiervoor genoemde kampeermiddelen (caravans) casu quo ondergrond, nadat deze via de vereniging in eigendom is verkregen. (...) Artikel 4 1. De eigenaar van één of meer der gemelde kampeermiddelen casu quo ondergrond, die lid wenst te worden, moet zich schriftelijk onder opgave van de datum en de titel van de eigendomsverkrijging wenden tot de secretaris, die onmiddellijk aanvrager als lid inschrijft." (d) Op 24 februari 1995(3) is [betrokkene 1] overleden. Haar erfgename, [betrokkene 2], heeft onder andere het perceel grond waarop de camping is gesitueerd, te koop aangeboden aan [betrokkene 3] als vertegenwoordiger van de gezamenlijke gebruikers van de 15 caravan-standplaatsen. (e) Omstreeks 20 maart 1995 heeft de Vereniging [eiseres] telefonisch benaderd met de vraag of zij mee wilde doen met de gezamenlijke caravan-eigenaren om de camping te kopen. (f) Op 29 maart 1995 heeft [eiseres] telefonisch aan de secretaris van de Vereniging laten weten dat zij op dat moment financieel geen mogelijkheid zag om mee te doen met de aankoop van de camping. (g) Op 31 maart 1995 heeft de Vereniging onder meer het terrein van de camping uit de nalatenschap van [betrokkene 1] gekocht. (h) Bij brief van 10 mei 1995 heeft de Vereniging aan [eiseres] medegedeeld dat de Vereniging de camping op 1 juni 1995 zal overnemen en dat dan tevens het staanrecht op de camping vervalt daar [eiseres] heeft laten weten dat zij niet mee wilde doen met aankoop door de Vereniging. De Vereniging heeft zich echter bereid verklaard een opzegtermijn van drie maanden in acht te nemen en heeft [eiseres] verzocht de caravan uiterlijk 1 september 1995 te verwijderen. (i) Bij brief van 30 mei 1995 heeft [eiseres] aan de Vereniging medegedeeld alsnog te willen deelnemen in de aankoop van de camping.(4) De Vereniging heeft daarop geantwoord dat [eiseres] haar kans heeft gehad en dat zij niet meer kan terugkomen op haar besluit van 29 maart 1995. (j) Op 1 juni 1995 heeft de overdracht van het terrein van de camping aan de Vereniging plaatsgevonden. (k) Bij brief van 16 augustus 1995 heeft de Vereniging aan [eiseres] medegedeeld dat zij bereid is de ontruimingsdatum van 1 september 1995 naar 1 januari 1996 te verschuiven. (l) Bij vonnis in kort geding van 28 december 1995 is [eiseres] onder meer veroordeeld de caravan van de standplaats en van de camping te verwijderen onder verbeurte van een dwangsom. (m) In januari 1996 heeft [eiseres], onder de dreiging van betekening en executie van het kort-gedingvonnis, haar caravan van de camping verwijderd. 1.3 In deze zaak heeft [eiseres] schadevergoeding gevorderd, na wijziging van eis primair op de grondslag dat de Vereniging jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar niet als lid van de Vereniging in te schrijven, waardoor haar de mogelijkheid werd onthouden de ondergrond van haar caravan in eigendom te verwerven en deel te nemen in de aankoop van het kampeerterrein door de Vereniging. [Eiseres] heeft in dit verband aangevoerd dat de Vereniging in haar brief van 30 mei 1995 de wens had moeten lezen lid te worden van de Vereniging en dat de Vereniging aan deze wens onmiddellijk gevolg had moeten geven. [Eiseres] vordert voorts schadevergoeding op de subsidiaire grondslag dat de Vereniging de verwijdering van haar caravan van de camping heeft afgedwongen door middel van gebruikmaking van het kort-gedingvonnis van 28 december 1995, nadat zij zonder goede grond en op onreglementaire wijze de huurovereenkomst had opgezegd. [Eiseres] heeft zich in dit verband beroepen op een haar door [betrokkene 1] overhandigd huurreglement, waarin de opzeggingsgronden limitatief zijn opgesomd. Zij stelt dat de opzegging door de Vereniging niet op één van de in dat reglement genoemde gronden is geschied. 1.4 De Vereniging heeft, voor zover in cassatie van belang, als verweer gevoerd dat [eiseres] op 29 maart 1995 expliciet en zonder voorbehoud te kennen heeft gegeven geen lid te willen worden van de Vereniging, ondanks het feit dat haar is medegedeeld dat het voortgezet gebruik van de standplaats alleen mogelijk zou zijn voor leden. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag van de vordering heeft de Vereniging aangevoerd dat [eiseres] haar in feite misbruik van executiebevoegdheid verwijt, maar dat daarvan geen sprake is, omdat zij was gerechtigd de huurovereenkomst met [eiseres] te beëindigen. Zij heeft derhalve niet ten onrechte met betekening en executie van het kort-gedingvonnis gedreigd. De Vereniging heeft voorts betwist dat [betrokkene 1] een huurreglement aan [eiseres] heeft overhandigd en dat dit reglement deel zou uitmaken van de huurovereenkomst. Ten slotte heeft de Vereniging de (hoogte van de) door [eiseres] gestelde schade betwist. 1.5 De rechtbank heeft in haar vonnis van 4 februari 1998 geoordeeld dat de Vereniging de brief van [eiseres] van 30 mei 1995 (zie hiervóór onder 1.2.i) had moeten opvatten als een aanmelding om lid te worden teneinde als lid van de Vereniging conform de statuten mee te kunnen doen met de aankoop van de camping. Volgens de rechtbank staat immers vast dat men lid moest zijn van de Vereniging om een aandeel in de camping te kunnen kopen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de Vereniging op grond van art. 4 lid 1 van de statuten verplicht was [eiseres], als eigenaresse van een caravan, na haar aanmelding in te schrijven als lid. Dan vervolgt de rechtbank: "5.2 Niet blijkt uit de statuten dat degene die na een bepaalde datum lid wordt van 'Tante Grietje' (de Vereniging; LK) niet meer in staat is om een aandeel in de camping te verkrijgen. Immers de statuten hebben niet voorzien in een soort overgangsbepaling in die zin dat aan leden waarvan de huur van de standplaats is opgezegd evengenoemd recht niet zou toekomen. Bovendien blijkt uit de statuten niet van andere vereisten voor het toekomen van evengenoemd recht, dan dat men eigenaar moest zijn van een kampeermiddel, casu quo ondergrond. 5.3 Uit het vorenoverwogene volgt dat in het midden kan worden gelaten het verweer van 'Tante Grietje' dat na ommekomst van een fatale termijn, zo dit ten processe zou komen vast te staan nu [eiseres] dit betwist, het aanbod aan [eiseres] mee te doen in de aankoop van de camping was vervallen, nu de statuten niets vermelden over een fatale termijn, behoudens de eis dat men eigenaar van een kampeermiddel is, waarna de mogelijkheid om lid te worden zou vervallen en daarmee het recht de ondergrond te kopen." De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Vereniging onrechtmatig heeft gehandeld door [eiseres] niet als lid in te schrijven en haar daarmee de mogelijkheid te onthouden alsnog deel te nemen in de aankoop van de camping. De rechtbank heeft de Vereniging veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. 1.6 De Vereniging heeft van het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De grieven 1 en 2 waren gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Vereniging de brief van [eiseres] van 30 mei 1995 had moeten opvatten als een aanmelding om lid te worden van de Vereniging (rov. 3 van het aangevochten arrest). De grieven 3, 4 en 5 hadden betrekking op de vraag of de Vereniging op grond van haar statuten [eiseres] na haar daartoe strekkende verzoek als lid diende toe te laten. De grieven 6 en 7 bevatten de algemene klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Vereniging onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, waardoor [eiseres] schade heeft geleden. 1.7 Het hof heeft het oordeel van de rechtbank in rov. 2 van zijn (tussen)arrest van 15 november 2000 als volgt samengevat: "Door de rechtbank is - in de kern - beslist dat [eiseres], nu vaststaat dat zij eigenaar was van een kampeermiddel, en [eiseres] bij brief van 30 mei aan de Vereniging had laten weten mee te willen doen met aankoop van de camping - hetgeen de Vereniging volgens de rechtbank had moeten opvatten als een aanmelding om lid te worden -, krachtens artikel 4 lid 1 van de statuten van de oprichtingsakte van de Vereniging had moeten worden ingeschreven als lid." 1.8 Ten aanzien van de grieven 1 en 2 heeft het hof in de eerste plaats vastgesteld dat de brief van [eiseres] van 30 mei 1995 naar de letter geen verzoek of mededeling bevat, dat [eiseres] lid wenst te worden van de Vereniging. In die brief vermeldt [eiseres] slechts dat zij besloten heeft alsnog haar caravanstaanplaats te kopen (rov. 4). Vervolgens heeft het hof de vraag behandeld of de Vereniging de brief desalniettemin als een verzoek om toelating als lid had moeten opvatten (rov. 5). In dit verband heeft het hof gewezen op de volgende omstandigheden: - [Eiseres] is tot twee maal toe (op 22 en 27 maart 1995) uitgenodigd om te participeren in de aankoop van de camping door de Vereniging; op 29 maart 1995 heeft zij echter mondeling aan de secretaris van de Vereniging te kennen gegeven niet te willen meedoen aan aankoop van het campingterrein, omdat zij daartoe op dat moment niet de financiële middelen had. - De Vereniging moest vóór 31 maart 1995 de financiering voor de aankoop rond krijgen, omdat op die dag het aanbod van de erfgename van [betrokkene 1] gericht aan de Vereniging ([betrokkene 3]) verviel en dus op die dag de koopovereenkomst diende te worden gesloten. - De Vereniging heeft op 31 maart 1995 het kampeerterrein gekocht. - Uit haar brief van 30 juli 1995(5) aan de Vereniging blijkt, dat [eiseres] op de hoogte was van het feit dat de Vereniging werd opgericht en dat zij telefonisch ook is uitgenodigd voor een vergadering om over de gezamenlijke aankoop te spreken. - Dat [eiseres] vóór 10 mei 1995 met de Vereniging in overleg is getreden over de verdere gang van zaken na aankoop van het campingterrein door de Vereniging of zich anderszins tot de Vereniging heeft gewend (in welk verband het lidmaatschap van de Vereniging mogelijkerwijs aan de orde had kunnen dan wel moeten komen), is gesteld noch gebleken. Het hof heeft geoordeeld dat de Vereniging de brief van [eiseres] van 30 mei 1995 onder deze omstandigheden niet als een aanmelding als lid van de Vereniging had moeten opvatten. Voorts was de Vereniging naar het oordeel van het hof niet verplicht om [eiseres], zonder dat gesteld of gebleken is dat zij daarom had verzocht, te informeren over de doelstellingen van de Vereniging of de voorwaarden waaronder zij lid kon worden. [Eiseres] had immers zelf kennis kunnen nemen van de statuten van de Vereniging, zoals zij kennelijk later ook heeft gedaan. Aangezien niet is gesteld, noch is gebleken dat [eiseres] op enig ander moment aan de Vereniging heeft kenbaar gemaakt dat zij lid wenste te worden, heeft de Vereniging naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig gehandeld door haar niet als lid toe te laten (rov. 6). 1.9 Het hof heeft de uitleg van de statuten van de Vereniging, waarop de grieven 3-5 betrekking hadden, vervolgens in het midden gelaten.(6) 1.10 Ten slotte is het hof, met een verwijzing naar de devolutieve werking van het appel, op de subsidiaire grondslag van de vordering van [eiseres] ingegaan (rov. 8-11). In dat kader heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] dient aan te tonen dat het hiervóór onder 1.3 bedoelde reglement, waarin een aantal opzeggingsgronden limitatief is opgesomd, deel uitmaakte van de huurovereenkomst die [eiseres] met [betrokkene 1] was aangegaan. Het hof heeft [eiseres] een bewijsopdracht ter zake verleend en iedere verdere beslissing aangehouden. 1.11 [Eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. De Vereniging heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht. [Eiseres] heeft nog van repliek gediend. 2. Bespreking van de cassatiemiddelen 2.1 [Eiseres] heeft vier middelen van cassatie voorgesteld. De middelen 1 en 2 zijn in twee subonderdelen verdeeld. 2.2 In subonderdeel 1a klaagt [eiseres] erover dat het hof niet, net als de rechtbank, aan de hand van de statuten van de Vereniging heeft beoordeeld of [eiseres] als lid van de Vereniging had moeten worden toegelaten. Zou het hof zich door de statuten van de Vereniging hebben laten leiden, dan zou zijn beslissing anders zijn komen te luiden. 2.3 Ik stel voorop dat de toetsing in cassatie een beperkte is. In cassatie kan er slechts over worden geklaagd dat de rechter die over de feiten heeft geoordeeld, het recht heeft geschonden, dan wel zijn beslissing niet naar behoren heeft gemotiveerd. Voor het overige kan de juistheid van de beslissing van de feitenrechter in cassatie niet ter discussie worden gesteld. 2.4 In het aangevochten arrest heeft het hof - anders dan de rechtbank - geoordeeld dat [eiseres] de Vereniging niet heeft verzocht haar als lid toe te laten. Als het oordeel van het hof dat een verzoek om toelating niet aan de orde was, in cassatie stand houdt ([eiseres] vecht dat oordeel met subonderdeel 1b aan), dan kan het hof naar mijn mening niet worden verweten van een onjuiste rechtsopvatting te hebben blijk gegeven dan wel zijn beslissing niet naar behoren te hebben gemotiveerd, door zich (overigens) niet door de statuten van de Vereniging te laten leiden. Buiten het geval dat van een verzoek om toelating als lid (of van een als zodanig op te vatten verklaring) sprake is, komt aan de statutaire bepalingen ter zake in beginsel geen betekenis toe. 2.5 Subonderdeel 1b lijkt te zijn gericht tegen de vaststelling in rov. 4, dat "het schrijven van [eiseres] van 30 mei 1995 naar de letter geen verzoek of mededeling bevat, dat [eiseres] lid wenst te worden van de Vereniging". Aldus opgevat kan het subonderdeel, dat klaagt over onjuistheid of onbegrijpelijkheid van deze vaststelling in het licht van de statuten van de Vereniging, niet tot cassatie leiden. De vaststelling van het hof, die slechts de letterlijke tekst van de betrokken brief betreft, is correct. Het valt niet in te zien, hoe de statuten van de Vereniging daaraan zouden kunnen afdoen. Het subonderdeel kan echter ook worden opgevat als mede te zijn gericht tegen rov. 5. Het strekt immers ten betoge dat het hof had moeten oordelen dat de Vereniging, niettegenstaande de letterlijke tekst van de betrokken brief, daarin een verzoek om toelating of aanmelding had moeten lezen. Kennelijk volgt het subonderdeel daarbij de gedachtegang van de rechtbank, dat de Vereniging de brief van [eiseres] in het licht van haar statuten niet anders dan als een verzoek om toelating heeft kunnen en mogen opvatten. 2.6 Voor het geval dat het subonderdeel in laatstbedoelde zin moet worden opgevat, stel ik ook hier het beperkte karakter van de toetsing in cassatie voorop. De uitleg van de brief van [eiseres] is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat deze uitleg in cassatie maar in beperkte mate kan worden getoetst. Dit laatste geldt ook voor de uitleg van de statuten van de Vereniging, die in beginsel aan de feitenrechter is voorbehouden. 2.7 Naar mijn mening dwingen de statuten van de Vereniging er niet toe de brief van [eiseres] als een verzoek om toelating op te vatten en is het aangevochten oordeel van het hof niet om die reden onbegrijpelijk. In de benadering van het subonderdeel impliceert de mededeling in de brief van [eiseres] van 30 mei 1995 (te weten dat zij alsnog had besloten haar caravanstaanplaats te kopen) een verzoek om toelating als lid van de Vereniging. De rechtbank baseert deze implicatie hierop, dat men (in haar woorden) "om een aandeel in de camping te kunnen kopen lid moest zijn van "Tante Grietje"". Bij deze door de rechtbank gevolgde benadering valt in de eerste plaats aan te tekenen, dat het kopen van een caravanstaanplaats niet hetzelfde is als het kopen van een aandeel in de camping. Zoals het hof in rov. 4 heeft vastgesteld, sprak [eiseres] in haar brief slechts van het eerste, en niet van het kopen van een aandeel in de camping.(7) In de tweede plaats is het, althans in het licht van de statuten (en daarop doet het subonderdeel een beroep), geenszins evident dat het lidmaatschap van de Vereniging voorwaarde zou zijn voor (of zelfs maar perspectief zou bieden op) de koop van een aandeel in de camping. Zoals het hof in rov. 5 heeft gereleveerd, was de camping ten tijde van de brief van [eiseres] reeds door de Vereniging gekocht. De statuten voorzien niet in vervreemding door de Vereniging van delen van (of aandelen in) de camping, ook niet aan haar leden; art. 8 lid 3 van de statuten verklaart het bestuur, mits met toestemming van de algemene ledenvergadering, (slechts) bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, bezwaren, huren of verhuren van registergoederen, alsmede het aangaan van geldleningen. Voorts lijkt art. 4 van de statuten ervan uit te gaan dat, voor zover eigendom van ondergrond al een rol speelt in verband met het lidmaatschap, die eigendom een kwalitatieve eis is waaraan reeds op het moment van aanmelding als lid moet zijn voldaan. Wat er overigens van de statuten van de Vereniging zij, zij leggen niet een zo duidelijk en zo nauw verband tussen het lidmaatschap van de Vereniging en het na toelating als lid (in eigendom) verwerven van een aandeel in de camping (of van een caravanstaanplaats), dat het onbegrijpelijk zou zijn dat het hof onder de hiervóór (in 1.8) genoemde omstandigheden in de brief van 30 mei 1995 geen verzoek om toelating als lid heeft gelezen en dat een op dit punt tegen het oordeel van het hof gerichte motiveringsklacht zou kunnen slagen. Ook onderdeel 1b kan daarom niet tot cassatie leiden. 2.8 Het cassatiemiddel bevat in subonderdeel 2a de klacht dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het hof twee fatale termijnen heeft onderscheiden, terwijl de rechtbank in feite heeft vastgesteld dat de statuten niets over een fatale termijn vermelden. [Eiseres] heeft het oog op de data 31 maart en 10 mei 1995. 2.9 De aangevochten overwegingen van het hof (rov. 5, tweede en derde alinea) hebben betrekking op de vraag of de Vereniging de brief van [eiseres] van 30 mei 1995 als een verzoek om toelating als lid had moeten opvatten. Het hof acht daarvoor (onder meer) van belang dat de Vereniging vóór 31 maart 1995 moest besluiten of al dan niet tot aankoop van de camping zou worden overgegaan en dat [eiseres] vóór die datum niet op de uitnodiging om in de aankoop door de Vereniging te participeren, is ingegaan. Het hof heeft in dit verband tevens gereleveerd dat de Vereniging het campingterrein op 31 maart 1995 daadwerkelijk heeft gekocht (rov. 5, tweede alinea, slotzin). Voorts heeft het hof in verband met de brief van 30 mei 1995 van een tardief aanbod van [eiseres] om alsnog in de aankoop te participeren, gesproken (rov. 5, p. 4, tweede volle alinea, eerste volzin). De gedachtegang van het hof is kennelijk deze, dat de Vereniging de brief van 30 mei 1995 van [eiseres], die niet had willen participeren toen de Vereniging zich onder druk van de haar gestelde termijn van de noodzakelijke bijdragen van de gebruikers van de camping trachtte te verzekeren, als een tardief aanbod om alsnog in die (inmiddels gerealiseerde) aankoop te participeren heeft mogen opvatten en terzijde heeft mogen leggen. Aan dat laatste droeg in de gedachtegang van het hof kennelijk bij dat [eiseres] vóór 10 mei 1995 (de dag waarop de huur van haar staanplaats werd opgezegd) de Vereniging geen toelating als lid of informatie over het lidmaatschap heeft gevraagd en evenmin de verdere gang van zaken na de aankoop van het campingterrein door de Vereniging aan de orde heeft gesteld. Als [eiseres] het initiatief tot zodanige contacten wèl zou hebben genomen, had - zo is kennelijk de gedachtegang van het hof - de Vereniging er wellicht op bedacht moeten zijn dat [eiseres] met haar brief van 30 mei 1995 toelating zocht als lid. De gedachtegang van het hof is niet onbegrijpelijk. Voorts heeft het hof de bewuste data niet opgevat als fatale termijnen, in die zin, dat na ommekomst daarvan de toegang tot het lidmaatschap - statutair - was geblokkeerd. In zoverre mist het subonderdeel feitelijke grondslag. 2.10 De klacht van subonderdeel 2b is toegespitst op het oordeel van het hof dat de aanbieding in de brief van 30 mei 1995 tardief is gedaan. Zoals hiervoor al aan de orde kwam, bedoelt het hof daarmee kennelijk niet meer dan dat [eiseres] zich eerst tot participatie bereid verklaarde nadat de Vereniging de camping al had gekocht. Voorts heeft het hof daaraan geen verdere consequenties verbonden dan dat deze omstandigheid eraan bijdroeg dat de Vereniging de betrokken brief terzijde mocht leggen en niet als een verzoek van [eiseres] om toelating of aanmelding als lid behoefde op te vatten. Ook in zoverre is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, en kan daartegen in cassatie niet met succes worden opgekomen. Ook subonderdeel 2b faalt. 2.11 Onderdeel 3 herhaalt de klachten van onderdeel 1 (in het bijzonder van subonderdeel 1a), hierop neerkomende dat het hof de zaak niet naar de statuten van de Vereniging heeft beoordeeld. Zoals bij de bespreking van (de beide subonderdelen van) onderdeel 1 al aan de orde kwam, heeft het hof kunnen oordelen dat de Vereniging de brief van [eiseres] van 30 mei 1995 niet als een verzoek om toelating of aanmelding als lid behoefde op te vatten en dat bij die stand van zaken aan de statuten van de Vereniging geen (verdere) betekenis toekomt. Ook onderdeel 3 faalt. 2.12 In onderdeel 4 klaagt [eiseres] erover dat het hof met een beroep op de devolutieve werking van het appel haar vordering op basis van de subsidiaire grondslag heeft onderzocht. [Eiseres] betoogt dat geen van de grieven van de Vereniging op de subsidiaire grondslag van de vordering van [eiseres] betrekking had en dat die subsidiaire grondslag in hoger beroep ook overigens niet in het debat tussen partijen is betrokken. [Eiseres] stelt door de handelwijze van het hof ten onrechte een instantie te missen. 2.13 Het hof heeft de subsidiaire grondslag van de vordering van [eiseres] terecht onderzocht. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt immers mee dat de appelrechter de door de lagere rechter niet onderzochte gronden voor de vordering alsnog dient te onderzoeken en te beoordelen. Naar vaste rechtspraak is het hem daarbij in geval van een appel van een eindvonnis (en behoudens de hier niet ter zake doende uitzondering van een onbevoegdverklaring door de eerste rechter) niet toegestaan de zaak naar de eerste rechter terug te verwijzen. Inderdaad kan dit systeem ertoe leiden dat het materiële geschil (voor een deel) slechts in één feitelijke instantie wordt beoordeeld. Naar heersende opvatting wordt het uit de devolutieve werking voortvloeiende verwijzingsverbod echter als een gerechtvaardigde inbreuk op het twee-instantiesbeginsel beschouwd.(8) Ook onderdeel 4 kan daarom niet tot cassatie leiden. 3. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Advocaat-Generaal 1 Zie rov. 1 van het arrest van het hof van 15 november 2000, waarin het hof verwijst naar rov. 2 van het vonnis van de rechtbank van 4 februari 1998. 2 De statuten van de Vereniging zijn overgelegd als prod. 2 bij de conclusie van eis. 3 In rov. 4 noemt de rechtbank als datum van overlijden 24 februari 1994. Dit lijkt niet juist. Zie bijv. het vonnis in kort geding (prod. III bij de conclusie van antwoord), rov. 1.c, en de memorie van grieven (p. 2, Inleiding onder 1). 4 Zie echter rov. 4 van het arrest van het hof, waarin het hof - in overeenstemming met de tekst van de genoemde brief - vaststelt dat [eiseres] daarin slechts vermeldt dat zij besloten heeft alsnog haar caravanstaanplaats te kopen. De genoemde brief is als prod. 3 bij de conclusie van eis overgelegd. 5 Prod. 5 bij de conclusie van eis. 6 Het hof heeft ook de grieven 6 en 7 onbehandeld gelaten. Deze grieven bevatten geen zelfstandige klachten; zie hiervóór 1.6. 7 Evenmin heeft [eiseres] in de betrokken brief met zoveel woorden meegedeeld "alsnog mee te doen met de aankoop van de camping" (de gecursiveerde formulering is ontleend aan rov. 5.1 van het vonnis van de rechtbank). 8 Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht (1998), p. 200/201 (met een verwijzing naar HR 4 januari 1929, NJ 1929, p. 461, W 11949) en p. 219/220; H.E. Ras, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken (2001), p. 63-65, 69.


Uitspraak

15 november 2002 Eerste Kamer Nr. C01/056HR AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], wonende te [woonplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J. Groen, t e g e n VERENIGING VAN EIGENAREN VAN DE GEZINSCAMPING "TANTE GRIETJE", gevestigd te Lies, gemeente Terschelling, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. E.W.A. van de Weert. 1. Het geding in feitelijke instanties Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij twee exploiten van 23 mei 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Vereniging - gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en - na wijziging van eis - gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de Wet zulks toelaat: PRIMAIR: A. te bepalen dat de Vereniging onrechtmatig heeft gehandeld door [eiseres] niet als haar lid in te schrijven, haar daardoor de mogelijkheid onthoudende om de ondergrond van haar kampeermiddel, staande op het terrein aan de [a-straat 1] te [plaats B], in eigendom te verwerven, hetgeen voor haar schade met zich heeft meegebracht; B. de Vereniging te veroordelen tot vergoeding van de aldus aan [eiseres] toegebrachte schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; SUBSIDIAIR: C. te bepalen dat de Vereniging schadeplichtig is geworden ten opzichte van [eiseres] omdat zij, nadat zij aan deze op ongegronde en onreglementaire wijze de huur heeft opgezegd van de door deze bij haar gehuurde standplaats op het kampeerterrein aan de [a-straat 1] te [plaats B], de verwijdering van het kampeermiddel van [eiseres] van het voornoemde kampeerterrein heeft afgedwongen door gebruik te maken van het vonnis in kort geding van de President van de Rechtbank te Leeuwarden van 28 december 1995, onder de dreiging van de betekening en de executie daarvan, waardoor [eiseres] dwangsommen tot een maximum van ƒ 10.000,-- zou hebben verbeurd, indien zij haar kampeermiddel niet zou hebben verwijderd, aldus op ongegronde en onreglementaire wijze materieel een eind makende aan de huur door [eiseres] van een standplaats op het voornoemde kampeerterrein met alle gevolgen vandien; D. de Vereniging te veroordelen tot vergoeding van de aldus aan [eiseres] toegebrachte schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De Vereniging heeft de vorderingen bestreden. De Rechtbank heeft bij vonnis van 4 februari 1998 de primaire vordering van [eiseres] toegewezen. Tegen dit vonnis heeft de Vereniging hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Bij tussenarrest van 15 november 2000 heeft het Hof [eiseres] tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden. Het tussenarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het tussenarrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Vereniging heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Vereniging begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 15 november 2002.