Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8217

Datum uitspraak2002-09-27
Datum gepubliceerd2002-09-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-017046-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09-017046-01 's-Gravenhage, 27 september 2002 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije), wonende te [adres] [woonplaats]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3, 4, 5 en 13 september 2002. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr M.J.I. Assink, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Van Dis-Setz heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1, 3, 4 en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en voorts gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting van 3 en 5 september 2002 - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vorderingen wijziging telastlegging, gemerkt A1 en A2. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Overwegingen ten aanzien van het bewijs. Ten aanzien van het onder 1 telastgelegde heeft de raadsman van verdachte betoogd dat bij verdachte opzet ontbrak. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit het dossier volgt dat verdachte wist dat de gegevens op de factuur-urenstaten die zijn collega opmaakte niet strookten met de gegevens op de betreffende primaire bescheiden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij denkt dat de door hem opgemaakte zogenaamde computerurenlijsten weggegooid werden om zo min mogelijk bewijs te houden. Bij verdachte is derhalve het vereiste opzet op de telastgelegde gedraging aanwezig geweest. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 telastgelegde voorts dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [eigenaar uitzendbureau] verdachte en zijn collega [medewerker uitzendbureau] had verteld dat de primaire bescheiden weggegooid moesten worden en dat dit ook de gangbare werkwijze was op kantoor. Na opmaak van de factuururenstaat werden de originele weekstaten weggegooid en de uitdraaien van de uitbetaallijsten werden na verloop van enige tijd weggegooid. Naar het oordeel van de rechtbank is het onder deze omstandigheden voor het bewijs van het onder 1 telastgelegde niet noodzakelijk vast te stellen wie betreffende bescheiden (telkens) daadwerkelijk heeft weggegooid, verdachte, zijn collega [medewerker uitzendbureau] of [eigenaar uitzendbureau]. Met betrekking tot het onder 3 telastgelegde overweegt de rechtbank dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte verschillende keren aanwezig is geweest op de bijeenkomsten die [eigenaar uitzendbureau] met enige regelmaat met vertegenwoordigers van de vier grote opdrachtgevers van zijn uitzendbureau had. De rechtbank acht bewezen dat tijdens deze bijeenkomsten afspraken werden gemaakt over het vernietigen van originele urenregistraties en het opmaken en voorhanden hebben van valse factuur-urenstaten, een en ander met het doel de administraties van betrokkenen op elkaar af te stemmen om zo aan het zicht van controlerende instanties te onttrekken dat personen die gewerkt hadden niet of niet volledig in de (loon-)administratie van Uitzendbureau [uitzendbureau] werden opgenomen en loonbetalingen geheel of gedeeltelijk werden verantwoord op naam en sofi-nummer van andere personen. Betrokkenen hebben gedurende een aanzienlijke periode met voormeld doel hun handelen op elkaar afgestemd binnen een min of meer gestructureerd samenwerkingsverband zodat de rechtbank bewezen acht dat sprake was van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, echter met een beperkter oogmerk dan telastgelegd zodat ter zake op onderdelen vrijspraak moet volgen. De rechtbank acht, gezien verdachtes aanwezigheid bij diverse van voormelde bijeenkomsten en zijn aandeel in de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie voorts bewezen dat verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Verdachte nam daarin wel een aan [eigenaar uitzendbureau] en de tuinders ondergeschikte positie in. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1, 3, 4 en 5 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen. Verdachte heeft, als medewerker van een uitzendbureau, een bijdrage geleverd aan het plegen van stelselmatige belastingfraude. Hij heeft dit gedaan door zijn medewerking te verlenen aan een constructie waarbij personen die hadden gewerkt maar niet konden of wilden worden opgenomen in de (loon-)administratie van het Uitzendbureau, op papier werden vervangen door anderen en heeft daarmee willens en wetens de belastingdienst een rad voor ogen gedraaid. Deze gedragingen hebben voor verdachte geresulteerd in een aantal strafbare feiten. Verdachte heeft samen met anderen ervoor gezorgd dat originele bescheiden (na uitbetaling aan de personen die daadwerkelijk hadden gewerkt en opmaak van valse factuur-urenstaten) werden vernietigd. Zijn collega maakte de valse factuur-urenstaten waarop gewerkte uren door personen die niet "wit" konden of wilden werken werden verantwoorde op naam en sofi-nummer van anderen. Deze valse factuur-urenstaten werden vervolgens onder meer door verdachte in de loonadministratie verwerkt. Verdachte heeft verder in opdracht van zijn werkgever valse facturen opgemaakt. Tenslotte is verdachte meermalen aanwezig geweest bij de bijeenkomsten die zijn werkgever met enige regelmaat had met vertegenwoordigers van een aantal grote opdrachtgevers. Blijkens notulen werden tijdens die vergaderingen onder andere afspraken gemaakt over het verantwoorden van uren op personen die niet daadwerkelijk hadden gewerkt en het vernietigen van originele urenregistraties; de administraties van betrokkenen werden op elkaar afgestemd teneinde de feitelijke gang van zaken te onttrekken aan het zicht van controlerende instanties. Aldus heeft verdachte bijgedragen aan een fraudepatroon ten gevolge waarvan niet alleen de belastingdienst - en dus de gemeenschap - voor een aanzienlijk bedrag is benadeeld maar ook personeel in staat is gesteld naast een uitkering meer bij te verdienen dan wettelijk toegestaan en personen in staat zijn gesteld ten onrechte een beroep te doen op diensten of uitkeringen die zonder arbeidsrelatie of -verleden niet worden verleend. Voorts kunnen degenen wiens persoonsgegevens zonder hun medeweten zijn misbruikt hierdoor de nodige problemen met instanties krijgen. Dit alles heeft verdachte niet van het plegen van voornoemde strafbare feiten weerhouden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. De ernst en duur van de door verdachte gepleegde strafbare feiten rechtvaardigen op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte evenwel rekening met zijn nog jeugdige leeftijd, het feit dat hij tot de strafbare feiten is gekomen op initiatief van een ander en het feit dat hij blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister niet eerder is veroordeeld. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen passend en geboden zijn. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht; - 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1, 3, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: ten aanzien van feit 1: Medeplegen van opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht is tot het bewaren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, deze niet bewaren, terwijl dat feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd; ten aanzien van feit 3: Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd; ten aanzien van feit 4: Medeplegen van valsheid in geschrift; ten aanzien van feit 5: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: taakstraf, bestaande uit: een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 240 uren; bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 214 uren resteren; in verzekering gesteld op :13 november 2001, in voorlopige hechtenis gesteld op :16 november 2001, in vrijheid gesteld op :26 november 2001; beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 107 dagen; en voorts: gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden; bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Elkerbout, voorzitter, Wattèl en Wapenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr Japenga en Rietbroek, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2002.