Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8347

Datum uitspraak2002-10-04
Datum gepubliceerd2002-10-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001719-02/89
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Beschikking d.d. 4 oktober 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van H.d.B., verschenen in persoon en bijgestaan door zijn raadsman, dr.mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam. 1. Het verzoek. Verzoeker vraagt vergoeding ten laste van de Staat voor de schade welke hij ten gevolge van ten onrechte ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in een strafzaak heeft geleden ten bedrage van Euro 955.546,43, nader gespecificeerd als volgt: reiskosten echtgenote en kinderen Euro 8.546,43 immateriële schade (Euro 1.000,-- per dag inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis) Euro 947.000,00 Totaal Euro 955.546,43 2. De behandeling in raadkamer. Het hof heeft in openbare raadkamer van 26 augustus 2002 gezien de stukken, waaronder het verzoekschrift en de op de strafzaak betrekking hebbende stukken. Het hof heeft gehoord: de advocaat-generaal, alsmede de verzoeker en zijn raadsman. 3. De beoordeling van het verzoek. 3.1 Uit het onderzoek in openbare raadkamer is -voor zover hier van belang- het hof het navolgende gebleken. - Tegen verzoeker is een strafzaak aanhangig geweest, behandeld achtereenvolgens door de arrondissementsrechtbank te Zutphen, het gerechtshof te Arnhem, de Hoge Raad der Nederlanden en uiteindelijk, na gegrondverklaring door de Hoge Raad van een herzieningsverzoek, door dit hof. - Verzoeker heeft 946 dagen (te weten vanaf 13 februari 1994 tot en met 15 september 1996) in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. - Voormelde detentie is doorgebracht overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. - Verzoeker is bij arrest van dit hof van 24 april 2002, met vernietiging van voormeld arrest van het gerechtshof te Arnhem -voor zover de zaak aan het oordeel van dit hof was onderworpen- vrijgesproken van de feiten, waarop voormelde detentie betrekking had. - Dit arrest is onherroepelijk geworden op 9 mei 2002. - De strafzaak tegen verzoeker is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. - Verzoeker heeft het verzoek op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend. 3.2 Het gerechtshof te Arnhem heeft verzoeker op 3 oktober 1995 wegens medeplegen van doodslag en medeplegen van verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Het tegen dat arrest ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad op 16 september 1996 verworpen. 3.3 De omstandigheid dat pas na herziening en nadat verzoeker gedurende 6 jaar en 8 maanden zijn straf had ondergaan, de strafzaak is geëindigd in een vrijspraak maakt naar 's hofs oordeel dat het onderhavige verzoek van bijzondere aard is. Daar komt nog bij dat dit hof heeft geconcludeerd "dat het onwaarschijnlijk is dat H.d.B. en W.V. C.A. hebben verkracht en om het leven hebben gebracht op de wijze als door het gerechtshof te Arnhem is bewezenverklaard" en tevens "dat het minst genomen niet aannemelijk is dat zij dit hebben gedaan dan wel dat zij daarbij betrokken zijn geweest op een van de andere wijzen als vervat in hun verklaringen alsmede in die van G.S. en W.B.". 3.4 Het hof heeft te beoordelen of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat toe te kennen voor de materiële en immateriële schade welke hij als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. 3.5 Naar 's hofs oordeel doet de gebruikelijke vergoeding van Euro 95,-- per dag in verzekering in het politiebureau en in beperking en Euro 70,-- per dag in het huis van bewaring doorgebracht, geen recht aan de door verzoeker geleden immateriële schade. Immers, verzoeker heeft de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis ondergaan op verdenking van bijzonder ernstige en infamerende feiten: doodslag en verkrachting. Het hof acht aannemelijk dat hij van de als gevolg daarvan aan hem klevende smetten, ook nadat hij door dit hof van die feiten is vrijgesproken, niet snel, en mogelijk nooit geheel zal zijn bevrijd. Hij heeft gedurende 6 jaar en 8 maanden, waarin begrepen de in deze beschikking bedoelde inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, ten onrechte de hem opgelegde straf moeten ondergaan. Voor het hof weegt zwaar dat hij het gedurende die lange tijd zonder de aanwezigheid van zijn echtgenote en kinderen heeft moeten stellen. Verzoeker heeft een bijzonder en belangrijk deel van de ontwikkeling van zijn gezin en met name van zijn beide (jonge) zoons moeten missen. Gedurende die tijd is verzoeker ook verstoken geweest van normale menselijke contacten met familie en vrienden; een gemis dat zwaarder drukt naarmate de vrijheidsbeneming langer voortduurt. De voor verzoeker negatieve gevolgen van een zo lange periode van ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming zijn slechts bij benadering aan te geven. In elk geval acht het hof deze gevolgen zodanig ernstig, dat zij van overheidswege ruimhartig behoren te worden gecompenseerd. Het hof acht, mede in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.2 en 3.3 is overwogen, gronden van billijkheid aanwezig om de hoogte van de toe te kennen dagvergoeding voor immateriële schade te bepalen op het vijfvoudige van het als voormeld gebruikelijke tarief, derhalve op respectievelijk Euro 475,-- en Euro 350,--. Verzoeker heeft vanaf 13 februari 1994 tot en met 15 februari 1994 in verzekering doorgebracht in het politiebureau en daarna, vanaf 16 februari 1994 tot en met 15 september 1996, 943 dagen in voorlopige hechtenis in het huis van bewaring, waarvan 97 dagen in beperking. 3.6 Op grond van artikel 89 e.v. van het Wetboek van Strafvordering zijn voorts de door verzoeker opgevoerde reiskosten van zijn echtgenote en kinderen voor het bezoeken van verzoeker in het Huis van Bewaring, nu het hof deze kosten aannemelijk voorkomen, voor volledige toewijzing vatbaar. 4. Gelet op het vorenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade, welke hij tengevolge van voormelde detentie in voormelde strafzaak heeft geleden: Immateriële schade: * 100 dagen detentie à Euro 475,-- : Euro 47.500,-- * 846 dagen detentie à Euro 350,-- : Euro 296.100,-- Materiële schade: reiskosten echtgenote en kinderen: Euro 8.546,43 Totaal Euro 352.146,43 5. Beslissing. HET HOF: kent aan verzoeker H.d.B. ter zake van schadevergoeding wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis toe een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van Euro 352.146,43 (zegge: driehonderdtweeëenvijftigduizend honderdzesenveertig euro en drie en veertig cent); wijst af het meer of anders verzochte; beveelt de tenuitvoerlegging ten aanzien van dit bedrag. Deze beschikking is aldus gewezen door mrs. Poelman, voorzitter en Huisman en Van der Meer, in tegenwoordigheid van de heer Meester als griffier.