Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8348

Datum uitspraak2002-10-04
Datum gepubliceerd2002-10-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001719-02/481
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Beschikking d.d. 4 oktober 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het verzoek ex artikel 481 van het Wetboek van Strafvordering van H.d.B., verschenen in persoon en bijgestaan door zijn raadsman, dr.mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam. 1. Het verzoek. Verzoeker vraagt vergoeding ten laste van de Staat voor de schade welke hij ten gevolge van ten onrechte ondergane gevangenisstraf in een strafzaak heeft geleden ten bedrage van Euro 1.092.084,45, nader gespecificeerd als volgt: reiskosten van het gezin Euro 22.584,45 immateriële schade Euro 750,-- voor de eerste 1304 dagen Euro 978.000,00 Euro 500,-- voor de laatste 183 dagen Euro 91.500,00 Totaal Euro 1.092.084,45 2. De behandeling in raadkamer. Het hof heeft in openbare raadkamer van 26 augustus 2002 gezien de stukken, waaronder het verzoekschrift en de op de strafzaak betrekking hebbende stukken. Het hof heeft gehoord: de advocaat-generaal, alsmede verzoeker en zijn raadsman. 3. De beoordeling van het verzoek. 3.1 Uit het onderzoek in openbare raadkamer is -voor zover hier van belang- het hof het navolgende gebleken. - Tegen verzoeker is een strafzaak aanhangig geweest, behandeld achtereenvolgens door de arrondissementsrechtbank te Zutphen, het gerechtshof te Arnhem, de Hoge Raad der Nederlanden en uiteindelijk, na gegrondverklaring door de Hoge Raad van een herzieningsverzoek, door dit hof. - Verzoeker heeft 1304 dagen (te weten vanaf 16 september 1996 tot en met 11 oktober 2000) in gevangenschap doorgebracht en vervolgens 183 dagen aan een penitentiair programma deelgenomen. - Voormelde detentie is doorgebracht overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. - Verzoeker is bij arrest van dit hof van 24 april 2002, met vernietiging van voormeld arrest van het gerechtshof te Arnhem -voor zover de zaak aan het oordeel van dit hof was onderworpen- vrijgesproken van de feiten, waarop voormelde detentie betrekking had. - Dit arrest is onherroepelijk geworden op 9 mei 2002. - De strafzaak tegen verzoeker is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. - Verzoeker heeft het verzoek op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend. 3.2 Het gerechtshof te Arnhem heeft verzoeker op 3 oktober 1995 wegens medeplegen van doodslag en medeplegen van verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Het tegen dat arrest ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad op 16 september 1996 verworpen. 3.3 De omstandigheid dat pas na herziening en nadat verzoeker gedurende 6 jaar en 8 maanden zijn straf had ondergaan, de strafzaak is geëindigd in een vrijspraak maakt naar 's hofs oordeel dat het onderhavige verzoek van bijzondere aard is. Daar komt nog bij dat dit hof heeft geconcludeerd "dat het onwaarschijnlijk is dat H.d.B. en W.V. C.A. hebben verkracht en om het leven hebben gebracht op de wijze als door het gerechtshof te Arnhem is bewezenverklaard" en tevens "dat het minst genomen niet aannemelijk is dat zij dit hebben gedaan dan wel dat zij daarbij betrokken zijn geweest op een van de andere wijzen als vervat in hun verklaringen alsmede in die van G.S. en W.B.". 3.4. Het hof heeft te beoordelen of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat toe te kennen voor de materiële en immateriële schade welke hij als gevolg van de ondergane gevangenisstraf heeft geleden. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. 3.5 Naar 's hofs oordeel doet de gebruikelijke vergoeding van Euro 70,-- per dag ten onrechte ondergane detentie geen recht aan de door verzoeker geleden immateriële schade. Immers, verzoeker heeft de gevangenisstraf ondergaan na een door de Hoge Raad der Nederlanden in stand gelaten veroordeling door de hoogste feitenrechter terzake van bijzonder ernstige en infamerende feiten: doodslag en verkrachting. Het hof acht aannemelijk dat hij van de als gevolg daarvan aan hem klevende smetten, ook nadat hij door dit hof van die feiten is vrijgesproken, niet snel, en mogelijk nooit geheel zal zijn bevrijd. Hij heeft gedurende 6 jaar en 8 maanden, waarin begrepen de in deze beschikking bedoelde (gevangenis-) straf, ten onrechte de hem opgelegde straf moeten ondergaan. Voor het hof weegt zwaar dat hij het gedurende die lange tijd zonder de aanwezigheid van zijn echtgenote en kinderen heeft moeten stellen. Verzoeker heeft een bijzonder en belangrijk deel van de ontwikkeling van zijn gezin en met name van zijn beide (jonge) zoons moeten missen. Gedurende die tijd is verzoeker ook verstoken geweest van normale menselijke contacten met familie en vrienden; een gemis dat zwaarder drukt naarmate de vrijheidsbeneming langer voortduurt. De voor verzoeker negatieve gevolgen van een zo lange periode van ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming zijn slechts bij benadering aan te geven. In elk geval acht het hof deze gevolgen zodanig ernstig, dat zij van overheidswege ruimhartig behoren te worden gecompenseerd. Het hof acht, mede in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.2 en 3.3 is overwogen, gronden van billijkheid aanwezig om de hoogte van de toe te kennen dagvergoeding voor immateriële schade te bepalen op het vijfvoudige van het als voormeld gebruikelijke tarief, derhalve op Euro 350,--. Vanaf 16 september 1996 tot en met 11 oktober 2000 heeft verzoeker gedurende 1304 dagen de hem opgelegde gevangenisstraf in gevangenissen ondergaan. Daarna heeft hij 183 dagen (vanaf 12 oktober 2000 tot en met 13 april 2001) deelgenomen aan een penitentiair programma. Het hof ziet geen termen om voor die laatste periode een lagere dagvergoeding vast te stellen. Het hof overweegt dat ook die periode, waarin verzoeker onder vrijheidsbeperkende omstandigheden weer een plaats moest zien te vinden in zijn gezin en in de maatschappij, voor hem bijzonder zwaar is geweest. 3.6 Op grond van artikel 481 jo artikelen 89-93 van het Wetboek van Strafvordering zijn voorts de door verzoeker opgevoerde reiskosten van zijn echtgenote en kinderen voor het bezoeken van verzoeker in de gevangenis, nu het hof deze kosten aannemelijk voorkomen, voor volledige toewijzing vatbaar. 4. Gelet op het vorenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade, welke hij tengevolge van voormelde straffen heeft geleden: Immateriële schade: - 1487 dagen detentie à Euro 350,--: Euro 520.450,00 Materiële schade: - reiskosten echtgenote/kinderen: Euro 22.584,45 Totaal Euro 543.034,45 5. Beslissing. HET HOF: kent aan verzoeker H.d.B. ter zake van schadevergoeding wegens ondergane (gevangenis)straf toe een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van Euro 543.034,45 (zegge: vijfhonderddrieënveertigduizend vierendertig euro en vijfenveertig cent); wijst af het meer of anders verzochte; beveelt de tenuitvoerlegging ten aanzien van dit bedrag. Deze beschikking is aldus gewezen door mrs. Poelman, voorzitter en Huisman en Van der Meer, in tegenwoordigheid van de heer Meester als griffier.