Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8415

Datum uitspraak2002-09-25
Datum gepubliceerd2002-10-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersKl. 01.0236
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Kl. 01.0236 GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 september 2002 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: [klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats], over de beslissing van de officier van justitie tot het niet vervolgen van: [beklaagde] wonende te [woonplaats], wegens flessentrekkerij. De feitelijke gang van zaken. Op 12 mei 2000 heeft klaagster aangifte gedaan van flessentrekkerij, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagde. Op 8 oktober 2001 is door de chef basiseenheid politie Limburg Noord aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd. Hierop heeft klaagster op 30 oktober 2001 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van dit hof op 31 oktober 2001, met het verzoek de verlangde vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 12 juni 2002 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 17 juli 2002 is het klaagschrift in raadkamer van dit hof behandeld. Klaagster is, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. Op 28 augustus 2002 is het klaagschrift in raadkamer van dit hof behandeld. Beklaagde is, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De advocaat-generaal heeft verklaard zich te refereren aan het oordeel van het hof. Kl. 01.0236 De beoordeling. Klaagster stelt dat zij slachtoffer is geworden van flessentrekkerij gepleegd door beklaagde. Het hof overweegt naar aanleiding van de beslissing tot niet vervolging als volgt. Onder “algemeen belang” als bedoeld in artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering kan niet worden gevat het niet overgaan tot opsporing in verband met te beperkte recherchecapaciteit in die zaken die niet als gering feit kunnen worden aangemerkt of waarin er geen bijzondere redenen zijn om van strafvervolging af te zien. In een rechtstaat dient het rechtssysteem zo te zijn ingericht dat inhoud kan worden gegeven aan de in de wet verankerde normen en aan de verwachtingen die slachtoffers van delicten en de samenleving als geheel aan de wet mogen ontlenen. Gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit, de persoon van de beklaagde die reeds eerder meerdere malen terzake oplichting en flessentrekkerij werd veroordeeld en de zich in het dossier bevindende aanwijzingen, acht het hof termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde te bevelen, terzake van flessentrekkerij, nu niet de geringheid van het feit of bijzondere redenen, maar enkel het “gebrek aan opsporingscapaciteit en de aanwezigheid van andere zaken met hogere prioriteit” als redenen om van opsporing -en dus van vervolging- af te zien worden aangevoerd. Het hof merkt daarbij ten overvloede op dat de “betere opsporingskansen” in andere zaken, welke mede als redengeving worden opgenoemd, in deze zaak niet gelden. Kl. 01.0236 De beslissing. Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde terzake van het feit waarop het beklag betrekking heeft. Aldus gegeven door mr. Jurgens, als voorzitter, mrs. Ficq en Van der Eerden, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Waals, als griffier, op 25 september 2002