Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8472

Datum uitspraak2002-05-28
Datum gepubliceerd2002-10-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201029/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200201029/1. Datum uitspraak: 28 mei 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [vreemdeling], appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 12 februari 2002 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 12 februari 2002, verzonden op 13 februari 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 28 februari 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Brakke, ambtenaar in dienst van het ministerie, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In grief I is kennelijk beoogd te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag weliswaar met toepassing van artikel 3.117, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is afgewezen, doch dat dit niet binnen 48 proces-uren is gebeurd. 2.1.1. De staatssecretaris heeft ter zitting erkend dat de aanvraag van appellant niet binnen 48 proces-uren is afgewezen, zodat zijns inziens het hoger beroep gegrond dient te worden verklaard en de aangevallen uitspraak en het besluit van 26 januari 2002 dienen te worden vernietigd. De Afdeling ziet, gelet op de uitspraak van 25 februari 2002 in zaak nr. 200200319/1 , JV 2002/123, geen aanleiding hierover anders te oordelen. 2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige tegen die uitspraak aangevoerde grieven met betrekking tot de berekening van de 48-uurs-termijn en het ACLIS-overzicht behoeven derhalve geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 26 januari 2002 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens schending van artikel 3.111, eerste lid en artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. 2.3. De staatssecretaris heeft de Afdeling ter zitting verzocht om toepassing te geven aan de bevoegdheid voorzien in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. 2.3.1. Voor toepassing van die bepaling is slechts plaats indien na vernietiging van een besluit nog slechts één besluit rechtens mogelijk is en wel dat, waartoe het vernietigde besluit strekt. 2.3.2. In het besluit van 26 januari 2002 stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de verklaringen van appellant niet tot het oordeel kunnen leiden dat hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) genoemde gronden, nu niet aannemelijk is dat hij in de bijzondere belangstelling staat van de autoriteiten van het land van herkomst en zijn aanvraag voor het overige afhankelijk wordt geacht van die van zijn zwager [zwager] en zuster [zuster], die bij onderscheiden beschikkingen van 26 januari 2002 zijn afgewezen. De staatssecretaris heeft zich terecht, zij het op onjuiste gronden, op het standpunt gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, nu hij heeft miskend dat ingevolge artikel 1D van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967, dit verdrag niet op appellant van toepassing is. Gelet op de wijze waarop de staatssecretaris zijn standpunt ten aanzien van de overige in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden in het vernietigde besluit heeft onderbouwd en op de aan dat besluit ten grondslag gelegde stukken, is de Afdeling evenwel van oordeel dat verdere behandeling van de aanvraag van appellant in een onderzoekscentrum er niet toe kan leiden dat een ander besluit zal worden genomen dan dat waartoe het vernietigde besluit strekt. Appellant heeft in beroep bij de rechtbank het oordeel van de staatssecretaris dat zijn aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 kon worden afgewezen, ook niet gemotiveerd bestreden. 2.3.3. De Afdeling ziet derhalve grond om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen van 12 februari 2002 in zaak nr. AWB 02/7187; III. verklaart het door appellant bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 26 januari 2002, kenmerk 0201.20.8020; V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; VI. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan appellant. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. Kallan Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2002 15-385. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,