Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8503

Datum uitspraak2002-10-09
Datum gepubliceerd2002-10-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201741/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Besluit om appellant tijdens raadsvergadering het woord te ontnemen is een feitelijke handeling. Beslissing van de burgemeester inhoudende dat appellant het woord is ontnomen. Het op grond van art. 23.2 van het Reglement van Orde door de burgemeester in het verloop van de vergadering ontnemen van het woord aan een gemeenteraadslid is naar het oordeel van de Afdeling een feitelijke ordebeslissing, die niet op rechtsgevolg is gericht. Beslissing is niet aan te merken als een besluit in de zin van art. 1:3.1 Awb. Vervolg op rechtbank Maastricht d.d. 15 februari 2002, gepubliceerd in NA 2002, 72 , LJN url(''AE2516'',../../../uitspraak/showdetail_homepage.asp?ljn=AE2516) De burgemeester van Brunssum. mrs. J.A.E. van der Does, B. van Wagtendonk, E.A. Alkema Awb 1:3.1 Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Brunssum 23.2


Uitspraak

200201741/1. Datum uitspraak: 9 oktober 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 15 februari 2002 in het geding tussen: appellant en de burgemeester van de gemeente Brunssum. 1. Procesverloop Bij beslissing van 24 februari 1999 heeft de burgemeester van de gemeente Brunssum (hierna: de burgemeester) op grond van artikel 23, tweede lid, van het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Brunssum (hierna: RvO) appellant het woord ontnomen. Bij besluit van 18 mei 1999 heeft de burgemeester het daartegen en tegen het niet op schrift stellen van deze beslissing door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 28 april 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 15 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 4 juni 2002 heeft de burgemeester een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J.G. Palmen, gemachtigde, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.A.C. de Klerk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van het RvO wordt een lid van de raad door de voorzitter daarvan tot de orde geroepen indien dit lid zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het onderwerp in behandeling, een spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort. Indien het desbetreffende lid hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem voor de duur van de vergadering waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen. 2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak de beslissing van de burgemeester tijdens de raadsvergadering van 24 februari 1999, om appellant op grond van artikel 23, tweede lid, van het RvO het woord te ontnemen, terecht niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb heeft aangemerkt. 2.3. Het op grond van artikel 23, tweede lid, van het RvO door de burgemeester in het verloop van de vergadering ontnemen van het woord aan een gemeenteraadslid is naar het oordeel van de Afdeling een feitelijke ordebeslissing, die niet op rechtsgevolg is gericht. Aldus beschouwd, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de beslissing van de burgemeester van 24 februari 1999 om appellant het woord te ontnemen, niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, leidt gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Matulewicz Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002 45-402.