Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8935

Datum uitspraak2002-10-16
Datum gepubliceerd2002-10-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/005592-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Toepassing van artikel 226 Strafrecht ten aanzien van notariële akten vereist kwade trouw. RECHTBANK MIDDELBURG sector strafrecht meervoudige kamer Parketnummer: 12/005592-01 Datum uitspraak: 16 oktober 2002 Tegenspraak V O N N I S van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen: (verdachte), geboren op (geboortedatum + geboorteplaats), ter terechtzitting verschenen. Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2002. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. van Es en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,00 waarvan een deel groot € 25.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt. Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 1 oktober 1996, in de gemeente (naam gemeente), een authentieke akte, te weten een notariële akte van levering betreffende de verkoop van het perceel (adres + plaatsnaam), valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, met het oogmerk om die akte als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin, dat in die akte: - in artikel 2 onder 3 valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld "Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond, geheel ontruimd behoudens de eventueel meeverkochte roerende zaken, vrij van huur of pacht of ander gebruiksrecht", en/of - in artikel 5 aanhef en onder 3 valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld "Verkoper garandeert het navolgende: het verkochte is na het tot stand komen van de koopovereenkomst niet geheel of gedeeltelijk verhuurd, in huurkoop gegeven of op andere wijze in gebruik afgestaan, tenzij met schriftelijke toestemming van koper."; art 226 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 5 juni 1997 en/of op of omstreeks 9 juni 1997, in de gemeente (naam gemeente), één of meer authentieke akte(s), te weten de hypotheekakte betreffende de tweede en derde verdieping van perceel (adres + plaatsnaam) en/of de hypotheekakte betreffende de eerste verdieping van perceel (adres + plaatsnaam), valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, met het oogmerk om die akte(s) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin, dat: - in de hypotheekakte valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld dat de hypotheekgever heeft verklaard dat het bezwaarde niet is verhuurd of bij derden onder andere titel of zonder titel in gebruik is, en/of - in de hypotheekakte valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld dat de hypotheekgever heeft verklaard dat het verbondene niet is verhuurd of verpacht of op enigerlei andere wijze aan derden in gebruik is afgestaan; art 226 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 28 juni 1996, in de gemeente (naam gemeente), een authentieke akte, te weten de hypotheekakte betreffende (adres + plaatsnaam), valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, met het oogmerk om die akte als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin, dat in die hypotheekakte valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld dat de schuldenaar en de hypotheekgever verklaren dat het verbondene niet is verhuurd of verpacht of op enigerlei wijze aan derden in gebruik is afgestaan; art 226 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht Bewijsoverwegingen De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs het volgende. Aan verdachte is tenlastegelegd - kortgezegd - valsheid in authentieke akten, strafbaar gesteld in artikel 226 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ten aanzien van artikel 226 Sr heeft de Hoge Raad bepaald dat voor bewezenverklaring van het delict sprake dient te zijn van kwade trouw bij de dader. Daarbij is van belang dat verdachte als notaris heeft gehandeld. Naast de instrumentele rol die hij als zodanig vervult - hij neemt immers in de te passeren akten op hetgeen comparanten aandragen - kan worden gesteld dat een strafrechtelijke verwijt aan de notaris mede dient te worden beoordeeld naar diens optreden als kwaliteitspleger. Hij draagt immers kennis van de materie en wordt geacht in zijn bijzondere hoedanigheid de belangen van de maatschappij bij de juistheid van authentieke akten te waarborgen. Die waarborging van belangen is echter mede afhankelijk van hetgeen hem, notaris, ter kennis wordt gebracht door partijen. De instrumentele rol kan derhalve nooit geheel worden uitgevlakt bij de beoordeling van het verwijt dat aan deze kwaliteitspleger wordt gemaakt. Dat brengt mee, aldus de Hoge Raad, dat er sprake dient te zijn van kwade trouw. Kwade trouw impliceert dat voor bewezenverklaring van het bestanddeel opzet wettig en overtuigend bewezen dient te zijn dat verdachte met kwaad opzet heeft gehandeld of, gesteld in het licht van hetgeen in deze zaak ten laste is gelegd, dat verdachte wist dat (delen van) hetgeen in de akte werd opgenomen onjuist en in strijd met de waarheid was. Derhalve dient onomstotelijk vast komen te staan dat verdachte wetenschap had met betrekking tot het verhuurd zijn van de panden genoemd in de akten van levering respectievelijk hypotheekakten zoals aangeduid in de tenlastelegging. Het voorgaande als criterium vastgesteld zijnde dient vervolgens te worden onderzocht of en in hoeverre er uit het dossier voldoende bewijs te putten is dat verdachte met kwaad opzet heeft gehandeld, of, met andere woorden, dat verdachte wetenschap had van de onjuistheid van hetgeen hij in de betreffende notariële akten heeft opgenomen. De rechtbank gaat er in casu van uit dat uit een aantal omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte tenminste vermoedens moet hebben gehad van mogelijke onregelmatigheden bij de aankopen, levering en verlening van hypothecaire leningen met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde onroerende zaken. Uit het feit dat verdachte erop werd gewezen dat een van de kopers (in relatief korte tijd, zo begrijpt de rechtbank) al drie maal een pand had gekocht waarop kennelijk ook een hypothecair recht was gevestigd en thans opnieuw een pand kocht, kan worden afgeleid dat op zijn minst bijzondere voorzichtigheid was geboden. In een ander geval had verdachte geen beschikking over een door een andere notaris gepasseerde akte van levering waarnaar in de door verdachte gepasseerde hypotheekakte betreffende dezelfde onroerende zaak werd verwezen. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de andere notaris hem had moeten inlichten omtrent eventuele bijzondere bedingen of omstandigheden in de leveringsakte. Nu de inhoud van de akte hem niet bekend was, had verdachte naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoeken kunnen en moeten verrichten naar de juistheid van de inhoud van de hypotheekakte. Door verwijzing naar de leveringsakte ontstaat een zekere plicht tot recherche, hetgeen door verdachte is erkend in het onderzoek door de Rijksrecherche en door hem, zij het meer genuanceerd, ter terechtzitting is bevestigd. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij een hypotheekakte heeft gepasseerd terwijl hij een begin van vermoeden had dat er mogelijk sprake zou zijn van onregelmatigheden. De koper van de betreffende onroerende zaak heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wist dat de koper meerdere onroerende zaken in bezit had en een deel daarvan als belegging diende en derhalve niet voor eigen gebruik bestemd was. Verdachte heeft ontkend geweten te hebben dat het verworven pand waarop een hypothecair recht werd gevestigd niet ontruimd en onverhuurd was. Dat hij een begin van vermoeden zoals hiervoor bedoeld had, leidt de rechtbank mede af uit het feit dat aan de koper/hypotheekgever door verdachte een schriftelijke waarschuwing is gezonden met betrekking tot de mogelijke gevolgen indien zou blijken dat op basis van onjuiste gegevens (namelijk het verhuurd zijn van het pand) een hypothecaire lening was verstrekt. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat verdachte in zijn hoedanigheid van kwaliteitsfunctionaris ten aanzien van de inhoud van de akten bedoeld in de tenlastelegging meer voorzichtigheid aan de dag had moeten leggen. Gelet op de omstandigheden was immers niet ondenkbaar dat zich onregelmatigheden zouden kunnen voordoen indien de akten zouden passeren zoals zij in concept voorlagen. Door deze akten te passeren zonder nadere recherche en zonder meer afgaand op mededelingen van kantoormedewerkers heeft verdachte bewust de kwade kans aanvaard dat hij valse akten het licht deed zien. Dit levert strafrechtelijke verwijtbaarheid op in de zin van voorwaardelijk opzet. De wetenschap bij verdachte omtrent de onjuistheid van hetgeen door hem in de akten werd opgenomen, acht de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier echter niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat voor het bestanddeel opzet, te verstaan in de hiervoor aangeduide betekenis, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs gevonden kan worden. Het feit dat verdachte in tuchtrechtelijke zin wellicht een (ernstig) verwijt gemaakt kan worden doet daaraan niet af. Nu de officier van justitie blijkens de inhoud van de tenlastelegging zich heeft beperkt tot vervolging op grond van artikel 226 Sr komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het handelen van verdachte in het licht van andere strafbaar gestelde gedragingen met de daarbij behorende opzetvereisten. Vrijspraak Op grond van hetgeen hiervoor onder bewijsoverwegingen is gesteld is de rechtbank de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door: mr. R.J.G. Lameijer, voorzitter, mrs. R.C.M. Reinarz en M.P. Meeuwisse, rechters, in tegenwoordigheid van J.J.J. Schols, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2002. Mr. Reinarz is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.