Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8968

Datum uitspraak2002-10-18
Datum gepubliceerd2002-10-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers37663
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 37.663 18 oktober 2002 SE gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 september 2001, nr. BK-00/01320, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 65.470. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. 3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klachten en ambtshalve 3.1. In artikel 46, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is bepaald dat de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van adoptie als buitengewone lasten in aanmerking kunnen worden genomen. Uit artikel 13, lid 1, aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling) volgt dat - ingeval van adoptie van een kind dat, voordat de adoptanten zijn aangevangen het kind feitelijk te zamen te verzorgen en op te voeden, buiten Nederland woonde - de uitgaven voor bemiddeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (met ingang van 1 oktober 1998 genaamd de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie) tot een bedrag van ten hoogste ƒ 1500 als uitgaven ter zake van adoptie worden aangemerkt. 3.2. Het Hof heeft zijn oordeel dat de door belanghebbende als buitengewone lasten opgevoerde kosten 'instandhouding kanaal' niet als uitgaven ter zake van adoptie kunnen worden aangemerkt, nu die kosten niet vallen onder de limitatieve opsomming van artikel 13, lid 1, van de Uitvoeringsregeling, onvoldoende gemotiveerd. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat het karakter van vorenbedoelde kosten is komen vast te staan, zodat daarmee ook niet vast staat dat de kosten niet als kosten van bemiddeling kunnen worden aangemerkt. Voorzover de klachten zich richten tegen voornoemd oordeel, slagen zij. 3.3. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3.4. Op grond van het hiervoor in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. 4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60), en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2002.