Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE8994

Datum uitspraak2002-10-16
Datum gepubliceerd2002-10-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105582/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200105582/1. Datum uitspraak: 16 oktober 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], appellanten, en gedeputeerde staten van Limburg, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 februari 2001 heeft de gemeenteraad van Kerkrade, op voorstel van burgemeester en wethouders van 14 februari 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht. Verweerders hebben bij hun besluit van 2 oktober 2001, kenmerk 2001/43261, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 9 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2001, en appellant sub 2 bij brief van 26 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 28 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2002, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door gemachtigde, appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Janssen, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. L.H.M. Vorstermans, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad van de gemeente Kerkrade, vertegenwoordigd door ir. H. Engelen, ing. E. Habets, en mr. S. Höppener-van Glabbeeck, ambtenaren van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. 2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van Kerkrade. Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan enkele plandelen en het plan voor het overige goedgekeurd. 2.3. Appellante sub 1 betoogt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden 1”. Zij is van mening dat het plan voldoende waarborgt dat woningen aan de Kaffebergsweg niet binnen de geluidszone van de N299 worden gebouwd. Voorts stelt appellante dat artikel 12 van de voorschriften bij het plan voldoende duidelijk is wat betreft de mogelijkheden woningen op onbebouwde percelen te bouwen. 2.3.1. De gemeenteraad heeft aan de desbetreffende percelen van appellante, kadastraal bekend gemeente Kerkrade, sectie […], no. […],[…],[…] en […], de bestemming “Woondoeleinden 1” toegekend. Hiertoe heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het reëel en vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening verantwoord is op vorengenoemde percelen een woonbestemming te leggen. 2.3.2. Verweerders hebben aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden 1” goedkeuring onthouden omdat niet uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bij nieuwbouw aan de Kaffebergsweg binnen de geluidszone van de N299 de 50 dB(A)-grens niet wordt overschreden. Voorts hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 van de voorschriften onvoldoende duidelijkheid verschaft over nieuwe bouwmogelijkheden binnen de bestemming “Woondoeleinden 1”. 2.3.3. Ingevolge artikel 77 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh), voor zover hier van belang, wordt vanwege burgemeester en wethouders bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wgh een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken. Ingevolge artikel 76 van de Wgh, voor zover hier van belang, worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 van de Wgh als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. 2.3.4. Ingevolge artikel 12, lid II, onder a. en b., van de voorschriften van het plan (hierna: de voorschriften), regelt de bestemming “Woondoeleinden 1” de bestaande woningen en mag het aantal woningen niet toenemen. Ingevolge artikel 12, lid III, onder c., van de voorschriften mogen op of in de voor “Woondoeleinden 1” bestemde gronden slechts die bouwwerken worden opgericht welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen en met dien verstande dat per bouwperceel slechts één woning mag worden opgericht met uitzondering van die bouwpercelen waar op plankaart A met een cijfer een ander maximum aantal woningen is aangegeven. Ingevolge artikel 12, lid IV, onder A., ten eerste, van de voorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde onder lid II, onder a. en b. voor het oprichten van één grondgebonden woning per aanvraag voor zover het betreft gronden op de plankaart A voorzien van een voorgevelrooilijn. 2.3.5. Op de plankaart A zijn de desbetreffende percelen van appellante voorzien van een voorgevelrooilijn. Hieruit volgt dat ingevolge artikel 12 van de voorschriften vrijstelling kan worden verleend voor de bouw van 1 woning per aanvraag. Naar het oordeel van de Afdeling is dit voorschrift voldoende duidelijk. 2.3.6. Als onomstreden staat vast dat de percelen binnen de geluidszone van de N299 liggen. Voorts staat vast dat burgemeester en wethouders geen onderzoek als bedoeld in artikel 77 van de Wgh hebben ingesteld. Hieruit volgt dat het gemeentebestuur niet heeft voldaan aan de eisen van de Wgh zodat het plan in zoverre in strijd met artikel 76 van de Wgh is vastgesteld. 2.3.7. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden 1”. Het beroep van appellante sub 1 is ongegrond. Gelet hierop bestaat voor schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht geen aanleiding. Het daartoe strekkende verzoek van appellante dient te worden afgewezen. 2.4. Appellant sub 2 is eigenaar van de percelen aan de Waubachersraat, kadastraal bekend gemeente Kerkrade, sectie […]., nos. […] en […]. Hij betoogt dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd omdat het niet voorziet in de mogelijkheid een woning te bouwen op zijn percelen. Appellant kan zich in dit verband niet verenigen met het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke en / of natuurlijke waarden tevens ontwikkelingszone”. Voor zover verweerders goedkeuring hebben onthouden aan de bestemming “Natuurgebied” kan appellant zich niet verenigen met de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Appellant stelt dat zijn wens om op de desbetreffende percelen een woning te bouwen niet onverenigbaar is met een verbindingscorridor tussen twee nabijgelegen bossen. Voorts stelt hij dat van de zijde van de gemeente bij hem verwachtingen zijn gewekt dat hij een woning zou mogen bouwen. 2.4.1. De gemeenteraad heeft aan de betrokken percelen de bestemmingen “Natuurgebied” en “Agrarisch gebied met landschappelijke en / of natuurlijke waarden tevens natuurontwikkelingszone” toegekend. Hij heeft gesteld dat de gronden een verbindingselement zullen vormen tussen twee aan te leggen bossen. De breedte van ongeveer 20 meter van de strook die zou overblijven nadat een woning is gebouwd, acht de gemeenteraad onvoldoende voor een adequate corridor tussen de bossen. Hij betwist dat toezeggingen aangaande woningbouw ter plaatse zijn gedaan. 2.4.2. Verweerders hebben in de bedenkingen van appellant geen aanleiding gezien dit deel van het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij hebben zij het standpunt van de gemeenteraad dat een bosstrook van ongeveer 20 meter onvoldoende is, niet onredelijk geacht. Verweerders zijn van mening dat er geen gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt door de gemeenteraad dat ter plaatse zou mogen worden gebouwd. Verweerders hebben echter goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming “Natuurgebied” omdat naar hun mening een goede onderbouwing van de boslocatie Waubacherveld en een afweging van de agrarische belangen ter plaatse ontbreken. Voorts missen verweerders duidelijkheid over de uitvoerbaarheid van dit plandeel. 2.4.3. De Afdeling overweegt dat door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Natuurgebied” waartegen de bezwaren van appellant mede zijn gericht, in zoverre aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen. Naast deze onthouding van goedkeuring kan echter ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan. Gelet op het bepaalde in artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft appellant derhalve belang bij de behandeling van zijn beroep voor zover gericht tegen die motivering. 2.4.4. Als onomstreden staat vast dat het plan wat betreft de aan de percelen van appellant toegekende bestemmingen overeenstemt met het provinciale beleid met betrekking tot dit gebied. De ontwikkeling van mensgerichte natuur en multifunctioneel bos staan hierin centraal. Verdere verstening door woningbouw wordt door het provinciebestuur niet aan de orde geacht. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Appellant heeft niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat zich omstandigheden voordoen waarin verweerders aanleiding hadden moeten zien af te wijken van dit beleid. Voorts hebben verweerders zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, om in de bosstrook die als verbindingszone zal fungeren een bosklimaat te laten ontstaan, deze strook minimaal 30 meter breed dient te zijn. Zij hebben zich hierbij in redelijkheid kunnen baseren op de ‘Nederlandse Bosstatistiek’ en de ‘Veldinstructie Meetnet Functie Vervulling bos 2001’. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders aan de onthouding van goedkeuring aan de bestemming “Natuurgebied” een deugdelijke motivering ten grondslag gelegd. 2.4.5. Ten aanzien van het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat woningbouw op de betrokken percelen mogelijk zou zijn en dat de resterende corridor van circa 20 meter voldoende zou zijn. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerders bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door het gemeentebestuur goedkeuring aan het plan te onthouden. 2.4.6. Uit een oogpunt van goede procesorde laat de Afdeling buiten beschouwing hetgeen appellant ter zitting heeft betoogd ten aanzien van woningen aan de Waubacherstraat die inmiddels wel zijn gebouwd. Er is niet gebleken van bijzondere redenen waarom appellant eerst ter zitting hiermee kon komen. 2.4.7. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan wat betreft het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke en / of natuurlijke waarden tevens natuurontwikkelingszone” niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke en / of natuurlijke waarden tevens natuurontwikkelingszone”. Voorts hebben verweerders in het door appellant gestelde terecht geen extra grond gezien om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming “Natuurgebied”. Het beroep van appellant sub 2 is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen ongegrond; II. wijst het verzoek van appellante sub 1 om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Klein Nulent Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2002 218-400.