Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9096

Datum uitspraak2002-08-22
Datum gepubliceerd2004-10-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000118.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is veroordeeld wegens moord (artikel 289) en het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a.
Beroep op noodweer(exces) en psychische overmacht worden verworpen; wel heeft de omstandigheid dat verdachte jarenlang psychisch en lichamelijk ernstig te lijden heeft gehad onder het gedrag van het slachtoffer (ex-partner) meegewogen in de straftoemeting.
5 jaar gevangenisstraf + schadevergoeding.


Uitspraak

parketnummer : 20.000118.02 uitspraakdatum : 22 augustus 2002 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 27 december 2001 in de strafzaak onder parketnummer 02/001971-01 tegen: [verdachte], geboren te [plaats], op [...] 1969, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. voor vrouwen te Breda. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij: 1. op 10 september 2001 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet na een daartoe tevoren genomen wilsbesluit, met een mes in diens borst en hart gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2. in de periode van 21 november 2000 tot en met 10 september 2001 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander een wapen van de categorie III, te weten een pistool (merk Series' 80 Gold, type MK IV, kaliber .45), en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen (kaliber .22 WMR), voorhanden heeft gehad. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot de bewezenverklaring merkt het hof het volgende op. Het hof acht bewezen dat verdachte met voorbedachte rade [slachtoffer] door een messteek in diens borst en hart van het leven heeft beroofd. Het hof baseert zijn oordeel daartoe allereerst op het obductieverslag van 10 december 2001 van de arts en patholoog dr. W. Jansen, waarin wordt vermeld: "voorts was er een scherprandige huidperforatie links op de borst met passage van de linker borstholte, het hartzakje en in en uit de rechter hartkamer, met bloeding in het hartzakje. Dit letsel is potentieel dodelijk geweest" en waarin als conclusie wordt vermeld: " Bij [slachtoffer] werden bij obductie meerdere potentiële oorzaken voor het intreden van de dood gevonden, alles ten gevolge van uitwendig geweld. Het meest waarschijnlijke is dat een steek links in de borst bepalend is geweest voor het intreden van de dood". Dit oordeel wordt voorts feitelijk ondersteund door de door verdachte geschetste gang van de gebeurtenissen - op onderdelen ondersteund door verklaringen van getuigen - waarin zij aangeeft een messteek te hebben toegebracht nadat het slachtoffer zich nog naar haar heeft gewend en tot haar heeft gesproken, derhalve op een moment dat hij nog in leven was. Het hof leidt de "voorbedachten rade" af uit de omstandigheid, dat verdachte, nadat zij bemerkte dat [slachtoffer] na de door haar afgevuurde schoten wegvluchtte naar beneden de trap af, vanuit de hal van de verdieping waar zij zich toen bevond terug is gelopen naar haar woning, een mes heeft gepakt, met dat mes terug is gegaan naar die hal, een aantal trappen is afgelopen en vervolgens in de hal op de begane grond met dat mes die [slachtoffer] in de borst heeft gestoken gevoegd bij de op 11 september 2001 afgelegde verklaring van verdachte tegenover de verhorende opsporingsambtenaren, onder meer inhoudende: " Ik was bang dat als [slachtoffer] kans zou hebben gezien om weg te vluchten, hij terug zou komen. Hij zou dan zeker een vuurwapen bij zich hebben gehad en mij daarmee doodschieten. Ik besefte dat er op dat moment een beslissing genomen moest worden. Ik bedoel daarmee te zeggen dat of hij of ik dood zou moeten gaan. Het was voor mij erop of eronder. Ik liep daarom terug naar mijn woning om mijn pistool weg te leggen en een mes te pakken". Aan het vorenstaande doet niet af het feit dat door de deskundige Wassenaar ter terechtzitting naar voren is gebracht dat verdachte, nadat zij de deur voor het slachtoffer had geopend psychologisch gezien "in een tunnel" terecht kwam waardoor er voor haar geen andere keuzes mogelijk waren dan de door haar gekozen weg; er was sprake van een keten van beslissingen van waaruit voor verdachte - psychologisch gezien - geen weg terug mogelijk was. De beslissingen zelf heeft verdachte naar 's hofs oordeel weloverwogen genomen. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. PRO MEMORIE De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde onder 1 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht; Het bewezen verklaarde onder 2: - is als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van die wet; - is als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a, van die wet; Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Door de verdediging is naar voren gebracht dat verdachte door gebruikmaking van een vuurwapen heeft gehandeld vanuit de noodzakelijk verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer [slachtoffer], die immers voordien een stekende beweging heeft gemaakt met een mes. Het vervolgens hanteren door verdachte van een mes - nadat zij het vuurwapen had leeggevuurd - dient, aldus de raadsman, te worden aangemerkt als een intensief noodweerexces. Het hof verwerpt deze weren. Vaststaat dat het latere slachtoffer [slachtoffer] nadat hij door verdachte was beschoten op de vlucht is geslagen en zich door het trappenhuis naar beneden heeft gespoed. Daarmee was aan de wederrechtelijke aanranding van verdachte - in wiens richting [slachtoffer] een mes had gezwaaid en/of een stekende beweging had gemaakt- een einde gekomen. Verdachte heeft [slachtoffer] ook op de vlucht zien slaan en geconfronteerd met het feit dat haar vuurwapen geen kogels meer bevatte, nadat zij die had afgevuurd in de richting van het latere slachtoffer, heeft zij zich wederom in de woning begeven teneinde zich te voorzien van een mes. Met dat mes heeft zij uiteindelijk beneden in de hal van het appartementencomplex [slachtoffer] doodgestoken. Dat [slachtoffer] daarbij haar nog heeft bedreigd en/of aangevallen is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.[slachtoffer] was ook voor verdachte zichtbaar ernstig gewond en had op dat moment ook geen mes meer in zijn handen. Zij heeft met een mes [slachtoffer] (dood)gestoken, niet omdat zij vreesde dat hij haar op dat moment nog iets zou kunnen aandoen, maar veeleer omdat zij vreesde dat [slachtoffer] op enig moment zou terugkomen teneinde haar te doden. Naar het oordeel van het hof is een dergelijk handelen echter niet meer aan te merken als een onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding kort voordien, doch veeleer een min of meer bewuste afweging teneinde verder onheil in de toekomst te voorkomen. Door de raadsman is meer subsidiair nog naar voren gebracht dat verdachte niet strafbaar is omdat zij nadat zij - kort samengevat - jarenlang door [slachtoffer] is mishandeld, voor hem op de vlucht was en weer door hem was getraceerd, onder zodanige druk was komen te staan dat haar handelen op die bewuste dag haar in strafrechtelijke zin niet kan worden verweten omdat zij handelde uit psychische overmacht. De verdediging heeft zich daarbij beroepen op de rapporten en nadere toelichting als ter zitting verstrekt door de deskundigen Wassenaar en Ligthart, die erop neerkomen dat verdachtes reageren op de feitelijke bedreiging van [slachtoffer] die ochtend als een geheel moet worden beschouwd dat ,eenmaal ingezet, psychologisch gezien niet meer te stoppen was en verdachte om die reden ook geen reëel alternatief had voor haar uiteindelijk handelen. Het hof overweegt daartoe als volgt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij de deur heeft geopend, omdat zij ervan overtuigd was dat het latere slachtoffer anders de deur van het appartement zou intrappen. Uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt wel dat zij en haar partner zijn wakker geworden door gebonk op de deur, doch niet dat er nadien nog geweld op die deur is uitgeoefend, terwijl voorts door de gesloten deur heen nog enige conversatie heeft plaatsgevonden tussen haar partner en het latere slachtoffer, voordat de deur is open gedaan. Van een verbale aankondiging door [slachtoffer] dat hij de deur zou intrappen/forceren is daarbij overigens ook niet gebleken. Verdachte heeft zich in die tussentijd voorzien van een inmiddels doorgeladen wapen en heeft vervolgens hetzij zelf de deur geopend ,zoals zij zelf meerdere malen heeft verklaard, danwel niet belet dat de deur werd geopend door haar partner ,die verklaard heeft dat hij de deur heeft geopend. Naar het oordeel van het hof kan uit die omstandigheid redelijkerwijs geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte eigener beweging de deur heeft geopend of doen openen terwijl zij ,gezien de omstandigheid dat zij inmiddels een doorgeladen wapen ter hand had genomen, er ernstig rekening mee hield dat het latere slachtoffer jegens haar en/of haar partner geweld zou gaan gebruiken. Door aldus te handelen heeft zij er kennelijk voor gekozen de confrontatie met [slachtoffer] niet meer uit de weg te gaan en ook niet meer af te wachten wat [slachtoffer] zou doen indien zij en haar partner zouden weigeren om de deur te openen. Evenmin heeft zij getracht anderen, waaronder met name de politie, te alarmeren. Dat zij, naar ter zitting is gesteld, een teleurstellende ervaring had gehad met de politie, die in haar ogen een lakse houding had aangenomen tegenover de eerdere bedreigingen van [slachtoffer] danwel niet gereageerd had eerder dat weekend op een bezoek bij de vrouw van haar partner door [slachtoffer], is daarbij niet van belang, nu verdachte zowel bij gelegenheid van haar verhoor door de politie als ter zitting heeft verklaard dat zij er ook niet aan gedacht heeft het alarmnummer te bellen. Het hof acht aannemelijk dat verdachte hevig geëmotioneerd was toen zij bemerkte dat haar pogingen gedurende enige maanden om haar vroegere partner en belager te ontlopen uiteindelijk toch geen resultaat hadden gehad en dat hij 's-ochtends in alle vroegte aan de deur van haar appartement stond. Evenzeer is aannemelijk dat verdachte bevreesd was voor geweldsuitingen van [slachtoffer] , een vrees die gezien de wijze waarop [slachtoffer] zich aldaar gepresenteerd heeft met een mes waarin - naar achteraf bleek - de woorden "pay back" en de datum van het vertrek van verdachte uit de gemeenschappelijke woning stonden gegraveerd, ook terecht was te noemen. Door echter direct en bewust de confrontatie met haar belager aan te gaan heeft verdachte zich in een situatie begeven waarin haar emoties in zekere zin met haar op de loop zijn gegaan met als gevolg dat zij uiteindelijk [slachtoffer] overigens welbewust heeft gedood. Niet valt in te zien dat verdachte redelijkerwijs niet de mogelijkheid heeft gehad om de situatie aan die deur die ochtend anders te gemoet te treden dan zij gedaan heeft en dat zij daarbij in een geestelijke toestand verkeerde dat zij ook niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan. Het beroep op psychische overmacht faalt derhalve. Met inachtneming van het bovenstaande acht het hof geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, namelijk bij de nabestaanden van het slachtoffer; - het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is. Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld. Voorts hecht het hof,ondanks het feit dat het bewezenverklaarde de kwalificatie "moord" inhoudt, gewicht aan de omstandigheid dat verdachte zowel psychisch als lichamelijk gedurende een reeks van jaren ernstig te lijden heeft gehad onder het gedrag van het slachtoffer, een en ander zoals blijkt uit een veelheid van verklaringen uit het dossier en de over verdachte uitgebrachte rapportages van de gedragsdeskundigen Wassenaar, Ligthart en Boeijkens. Tevens heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte op het moment dat zij de gewraakte feiten pleegde als enigszins ontoerekeningsvatbaar diende te worden beschouwd, een en ander als blijkt uit de terzake uitgebrachte gedragskundige rapportages, welke conclusies het hof op dit onderdeel tot de zijne maakt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat, de heer [benadeelde partij 1] en mevrouw [benadeelde partij 2], wonende te Tilburg, [adres], als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit, als nabestaanden van het slachtoffer, schade hebben geleden tot een bedrag van Euro 4892,32. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van Euro 4892,32 te betalen ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). De vordering van de benadeelde partij De heer [benadeelde partij 1] en mevrouw [benadeelde partij 2], wonende te Tilburg, [adres], hebben zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan hen in eerste aanleg is toegewezen. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 36f, 47, 57, 91 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 en sub 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde onder 1oplevert: "Moord" Verklaart dat het bewezen verklaarde onder 2 oplevert: -"Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III"; strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a van die wet; -"Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer de heer [benadeelde partij 1] en mevrouw [benadeelde partij 2], wonende teTilburg, [adres], te betalen een bedrag van Euro 4892, 32 (zegge: vierduizend achthonderd tweeënnegentig Euro en tweeëendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan de heer [benadeelde partij 1] en mevrouw [benadeelde partij 2], wonende te [plaats], [adres], een bedrag van Euro 4892,32 (zegge: vierduizend achthonderd tweeënnegentig Euro en tweeëendertig cent). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter Mrs. Van Schaik-Veltman en Van Nierop, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Waals, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 augustus 2002. Mr. van Nierop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 01 tijd : 09.30 rolnummer: 20.000118.02 verdachte: [verdachte], geboren te [plaats], op [...] 1969, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. voor vrouwen te Breda Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 27 december 2001 ter zake van: t.a.v. sub 1:"Moord", t.a.v. sub 2:"Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III"; veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van tienduizend zevenhonderdeenentachtig gulden en vijfentwintig cent, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering, bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is, verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemde benadeelde partij, te betalen een som geld ten bedrage van tienduizend zevenhonderdeenentachtig gulden en vijfentwintig cent, subsidiair honderd dagen hechtenis onvoorwaardelijk, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmeede schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen;