Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9197

Datum uitspraak2002-10-23
Datum gepubliceerd2002-10-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200527/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200200527/1. Datum uitspraak: 23 oktober 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging "Vereniging Milieu-Offensief", gevestigd te Wageningen, appellante, en burgemeester en wethouders van Amersfoort, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 december 2001, kenmerk WM 01.4126, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het veranderen van een vleesvarkenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Amersfoort. Dit aangehechte besluit is op 20 december 2001 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen per telefax op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 12 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door J.A. Meister, gemachtigde, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het uitbreiden van de inrichting tot 1.080 vleesvarkens. Voor de inrichting is eerder op 1 juni 2001 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. 2.2. Verweerders hebben gesteld dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is voorzover zich dat keert tegen het gebruiken van de ten behoeve van de uitbreiding van de onderhavige inrichting genomen intrekkingsbesluiten van 17 februari 1998 en 21 januari 1998. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Anders dan verweerders hebben gesteld vindt het beroep met betrekking tot het hiervoor genoemde aspect wel zijn grondslag in de bedenkingen, waarin is aangevoerd dat geen sprake is van onmiddellijke samenhang en sprake is van een toename van de ammoniakdepositie. Het beroep van appellante is daarom in zoverre ontvankelijk. 2.3. Appellante heeft bezwaren met betrekking tot de depositie van ammoniak. Zij voert aan dat de inrichting [locatie] zich bevindt in het aanleungebied van het ammoniakreductieplan Gelderse Vallei, dat niet behoort tot het plangebied. Zij stelt dat geen ammoniakemissierechten kunnen worden verplaatst van een plangebied naar een aanleungebied. Zij meent dat sprake is van een toename van ammoniakdepositie, hetgeen in strijd is met de Interimwet ammoniak en veehouderij (hierna: de Interimwet). 2.3.1. Verweerders stellen dat het werkingsgebied van het ammoniakreductieplan wordt begrensd door de gemeentegrenzen van de aan het plan deelnemende gemeenten. Het werkingsgebied van het plan omvat volgens haar de geografische eenheid “de Gelderse Vallei” en de daarbuiten vallende gebieden die binnen de gemeentegrenzen van de deelnemende gemeenten vallen, de zogenaamde aanleungebieden. De inrichting Palissaden 16 ligt niet in de geografische eenheid “de Gelderse Vallei” maar valt wel binnen het werkingsgebied van het plan, aldus verweerders. 2.3.2. Blijkens het bestreden besluit is de vergunningverlening voorzover het betreft de depositie van ammoniak gebaseerd op artikel 3 in samenhang met artikel 5 van de Interimwet. Verder ligt aan het besluit ten grondslag de saldomethode zoals die is opgenomen in het ammoniakreductieplan Gelderse Vallei. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Interimwet, zoals die destijds gold, moet een vergunning voor een veehouderij worden geweigerd, voorzover de ammoniakdepositie die de veehouderij kan veroorzaken op het dichtstbijgelegen voor verzuring gevoelige gebied, meer bedraagt dan de ingevolge de artikelen 4 tot en met 8 voor de betrokken veehouderij geldende waarde. Ingevolge artikel 5 van de Interimwet geldt voor een veehouderij waarvoor op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, een onherroepelijke vergunning gold, - behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 6 - als waarde voor de ammoniakdepositie: de waarde van de depositie die op die datum ingevolge die vergunning ten hoogste was toegestaan. Indien deze waarde minder bedraagt dan 15 mol, geldt als waarde ten hoogste 15 mol. Krachtens artikel 8, eerste lid, van de Interimwet kan de raad van een gemeente dan wel kunnen de raden van twee of meer gemeenten een plan vaststellen ter beperking van de ammoniakdepositie op voor verzuring gevoelige gebieden en van de ammoniakemissies, die door veehouderijen in zijn onderscheidenlijk hun gemeenten worden veroorzaakt. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan in het plan worden bepaald dat voor veehouderijen een daarbij aangegeven hogere waarde geldt dan ingevolge de artikelen 4 tot en met 6 van de wet is toegestaan, indien in onmiddellijke samenhang daarmee de ammoniakdepositie die wordt veroorzaakt door een andere veehouderij, door intrekking of wijziging van de vergunning voor die veehouderij met het oog op het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen daarvan op verzoek van degene die die veehouderij drijft, zodanig vermindert dat de totale ammoniakdepositie op de in de betrokken gemeenten gelegen voor verzuring gevoelige gebieden afneemt en de totale ammoniakemissie van de veehouderijen in de betrokken gemeenten daalt. Ingevolge artikel 9 van de Interimwet, voorzover hier van belang, wordt in afwijking van artikel 4 van deze wet geen vergunning verleend voor het oprichten van een veehouderij en blijft artikel 5, tweede volzin, van deze wet buiten toepassing indien een gemeente is gelegen in een gebied als aangegeven in de bij de Wet verplaatsing mestproduktie behorende bijlage, tenzij voor die gemeente een plan geldt als bedoeld in artikel 8 van de Interimwet. De gemeente Amersfoort is gelegen in een gebied als aangegeven in de hierboven bedoelde bijlage. 2.3.3. Het gebied waarin de onderhavige inrichting is gelegen maakte tot voor kort deel uit van de gemeente Nijkerk. Het hiervoor genoemde ammoniakreductieplan, zijnde een plan als bedoeld in artikel 8 van de Interimwet, is door de gemeenteraad van Nijkerk op 2 november 1995 vastgesteld en door gedeputeerde staten van Gelderland op 11 maart 1996 goedgekeurd. Het gebied is in 1997 als gevolg van een gemeentelijke herindeling overgegaan naar de gemeente Amersfoort. Ingevolge artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling (hierna: de Wet ARHI) behouden de op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, voor een overgaand gebied geldende gemeentelijke voorschriften gedurende twee jaren na die datum voor dat gebied hun rechtskracht, voorzover het bevoegde gezag van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd, deze voorschriften niet eerder vervallen verklaart. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet ARHI gelden de op de dag, voorafgaand aan de datum van herindeling, in een gemeente van kracht zijnde gemeentelijke voorschriften gedurende twee jaren na die datum niet voor aan die gemeente toegevoegd gebied, voorzover het bevoegde gezag van die gemeente deze voorschriften niet eerder voor dat gebied geldend verklaart. Ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Wet ARHI maakt het gemeentebestuur tijdig vóór afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn bekend welke in dat lid bedoelde voorschriften na afloop van die termijn voor het toegevoegde gebied zullen gelden. 2.3.4. De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 28 van de Wet ARHI het ammoniakreductieplan dat door de gemeente Nijkerk is vastgesteld nog twee jaar na de overgang van het gebied naar de gemeente Amersfoort, rechtskracht voor dit gebied heeft behouden. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de in dit artikel genoemde termijn van twee jaar verlopen. Door verweerders is ter zitting erkend dat door de gemeenteraad van Amersfoort geen besluit is genomen, strekkende tot verlenging van de werking van het ammoniakreductieplan voor dit gebied. Evenmin is gebleken dat verweerders voor het toegevoegde gebied een besluit als bedoeld in artikel 30 van de Wet ARHI hebben genomen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat de gemeenteraad van Amersfoort niet op basis van artikel 8 van de Interimwet een plan heeft vastgesteld voor het gebied waarin de onderhavige inrichting is gelegen. Gezien het vorenstaande overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten de door appellante opgeworpen vraag of een aanleungebied behoort tot het plangebied van het ammoniakreductieplan, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor het gebied waarin de onderhavige inrichting is gelegen geen ammoniakreductieplan als bedoeld in artikel 8 van de Interimwet gold. Verweerders konden derhalve geen toepassing geven aan de saldomethode. 2.3.5. Met inachtneming van het vorenstaande mag op grond van artikel 5 van de Interimwet, gelezen in combinatie met artikel 9 van die wet, de waarde van de door de onderhavige inrichting veroorzaakte ammoniakdepositie in dit geval niet hoger zijn dan de waarde van de depositie als gevolg van het bij de onderliggende vergunning vergunde veebestand. Onbetwist is dat ten opzichte van de vergunning van 1 juni 2001 sprake is van een toename van de ammoniakdepositie. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Interimwet. 2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen verdere bespreking. 2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Amersfoort van 14 december 2001, kenmerk WM 01.4126; III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Amersfoort in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amersfoort te worden betaald aan appellante; IV. gelast dat de gemeente Amersfoort aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H. Beekhuis en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Van Gemert Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2002 243-396.