Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9256

Datum uitspraak2002-11-22
Datum gepubliceerd2002-11-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC01/113HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Rolnummer C 01/113 HR Mr. Bakels Zitting 20 september 2002 Conclusie inzake ADECCO NEDERLAND BEHEER B.V. t e g e n RLKS COMMUNICATIETRAININGEN B.V. 1. Feiten en procesverloop 1.1 Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of het hof terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat tussen partijen een meerjarige cursusovereenkomst is totstandgekomen. 1.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.(1) (a) Sinds 1994 verzorgde RLKS - een opleidingsinstituut - commerciële cursussen voor medewerkers van Adecco. Hierover werden van jaar tot jaar afspraken tussen partijen gemaakt. (b) Eind 1995 wenste Adecco een intensievere samenwerking tussen partijen, hetgeen zowel betrekking had op de inhoud van het cursusprogramma als op een door Adecco gewenste langere contractperiode. Hiertoe hebben op 15 december 1995 en 22 januari 1996 besprekingen plaatsgevonden tussen de directeuren van partijen. De inhoud van het besprokene is beide keren schriftelijk bevestigd door de directeur van RLKS. (c) Bij brief van 23 januari 1996 heeft de directeur van RLKS aan de directeur van Adecco het gesprek van de vorige dag bevestigd "waarbij (aldus de aanhef van de brief - AG) de volgende belangrijke zaken zijn overeengekomen (...)". De slotalinea van de brief houdt een verzoek in "om één exemplaar van deze overeenkomst, voor akkoord getekend, per omgaande aan ons retour te zenden." Dit laatste is niet gebeurd. (d) Aan de inhoud van deze brief is in zoverre uitvoering gegeven dat RLKS de daarin vermelde trainingen heeft gegeven. Adecco heeft daarvoor betaald volgens de in de brief van 23 januari 1996 genoemde tarieven. (e) In november 1996 heeft Adecco de overeenkomst opgezegd. Zij stelde daartoe dat slechts voor 1996 was gecontracteerd. RLKS heeft deze opzegging niet aanvaard. 1.3 Nadat op verzoek van RLKS een voorlopig getuigenverhoor was gehouden voor de rechtbank Den Bosch, heeft RLKS tegen de hiervoor geschetste achtergrond de onderhavige procedure op verkorte termijn aanhangig gemaakt bij diezelfde rechtbank. Zij vorderde, kort gezegd, dat Adecco zou worden veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat, met de gebruikelijke nevenvorderingen en daarnaast een voorschot op de schadevergoeding van f 250.000,-. RLKS legde aan haar vorderingen ten grondslag dat tussen partijen is overeengekomen dat RLKS gedurende drie jaren (1996-1998) telkens ten minste 100 traininguren per jaar voor Adecco zou verzorgen op de in haar brief van 23 januari 1996 vastgelegde condities. Adecco bestreed de vordering. Zij betoogde dat de door RLKS gestelde overeenkomst niet tot stand is gekomen en dat de brief van 23 januari 1996 een aanbod inhield dat door haar niet is aanvaard. Ook in latere besprekingen zijn partijen niet erin geslaagd hun meningsverschillen te overbruggen, aldus nog steeds Adecco. 1.4 De rechtbank heeft bij vonnis van 23 oktober 1998 Adecco veroordeeld tot vergoeding van de schade die RLKS heeft geleden door de ontijdige beëindiging van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Zij heeft het verzoek tot toewijzing van een voorschot op de schadevergoeding, van de hand gewezen. De rechtbank legde aan haar oordeel, kort gezegd, ten grondslag dat de gestelde meerjarige overeenkomst door RLKS was bewezen, met name op grond van een door de directeur van Adecco tijdens het voorlopige getuigenverhoor afgelegde verklaring waarin deze opmerkte dat "de brief van 23 januari 1996 (...) volledig (bevestigt) hetgeen op 22 januari 1996 is besproken" en verder: "Toen ik deze termijn (van drie jaar) las in de brief van 23 januari 1996 had ik daartegen geen bezwaar." Het verlangde voorschot op de door Adecco verschuldigde schadevergoeding was echter niet toewijsbaar omdat dit onvoldoende was gespecificeerd en onderbouwd. 1.5 Adecco is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het hof Den Bosch. RLKS voerde verweer en stelde van haar kant incidenteel appel in tegen de afwijzing van het gevorderde voorschot op de schadevergoeding. 1.6 Bij arrest van 14 november 2000 heeft het hof het bestreden vonnis in beide beroepen bekrachtigd. Daartoe overwoog het, kort gezegd, als volgt. In de gegeven omstandigheden moet worden aangenomen dat tussen partijen overeenstemming bestond over een contractperiode van drie jaren (rov. 4.4). Voortijdige opzegging van een overeenkomst met een bepaalde duur is in beginsel ontijdig en leidt tot aansprakelijkheid van de opzeggende partij (rov. 4.5). De algemene voorwaarden van RLKS zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomst van toepassing (rov. 4.6). Het gevorderde voorschot op de door Adecco verschuldigde schadevergoeding is niet toewijsbaar omdat deze vordering ook in hoger beroep niet is onderbouwd (rov. 4.9). 1.7 Adecco is tegen dit arrest tijdig in cassatie gekomen.(2) Zij voerde daartoe vier middelen aan, die in een reeks onderdelen uiteen vallen. RLKS concludeerde tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben hun onderscheiden standpunten vervolgens schriftelijk doen toelichten door hun raadslieden. De advocaat van RLKS heeft nog gedupliceerd. 2. Bespreking van de middelen 2.1 Onderdeel 1a voert kort gezegd het volgende aan. De brief van 23 januari 1996 van RLKS hield een bevestiging in van wat partijen zouden hebben afgesproken over prestatie, prijs en (contract)periode. Adecco heeft de juistheid van de laatste twee aspecten in dit geding betwist. Bij deze stand van zaken had het hof, als het de vordering niet direct rijp voor afwijzing achtte, RLKS bewijs moeten opdragen van de juistheid van haar door Adecco bestreden standpunten. 2.2 Het onderdeel mist feitelijke grondslag voorzover het betoogt dat Adecco in hoger beroep de juistheid van de door RLKS gestelde prijs voor haar prestatie heeft betwist. In rov. 4.4, eerste alinea, heeft het hof grief I van Adecco aldus weergegeven dat daarmee het oordeel van de rechtbank werd bestreden "dat een meerjarige overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen." Mede blijkens het vervolg van deze overweging en met name gezien de afsluitende alinea daarvan, is de klemtoon in deze overweging op het adjectief "meerjarige" te denken. Volgens de uitleg die kennelijk door het hof aan de stellingen van Adecco is gegeven, heeft Adecco in hoger beroep dus uitsluitend de totstandkoming van een driejarige (meerjarige) overeenkomst bestreden. Dit in cassatie niet aangevallen oordeel is verre van onbegrijpelijk, aangezien Adecco de toelichting op grief nagenoeg uitsluitend op dit aspect van de zaak heeft toegespitst.(3) Voorzover het onderdeel erover klaagt dat het hof niet mede heeft geoordeeld over het geschil van partijen aangaande de prijs van de door RLKS te verrichten prestatie, stuit het op het vorenstaande af. 2.3 Voorzover het onderdeel betrekking heeft op 's hofs oordeel over de contractperiode, mislukt het omdat het hof de door Adecco betwiste stellingen van RLKS klaarblijkelijk voldoende bewezen heeft geacht. Mede in aanmerking genomen dat het hof zich daartoe onder meer heeft gebaseerd op de resultaten van het voorlopig getuigenverhoor waarbij beide partijen vertegenwoordigd zijn geweest (art. 219 Rv (oud), art. 192 Rv (nieuw)), is dit oordeel alleszins begrijpelijk. Van de door het onderdeel gestelde schending van art. 176 Rv (oud) is geen sprake. 2.4 Onderdeel 1.b is gebaseerd op de veronderstelling dat het hof zijn oordeel mede erop heeft gebaseerd dat Adecco (in eerste en tweede instantie) niet gemotiveerd zou hebben weersproken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door RLKS gestelde overeenkomst en met name de aspecten van de prijs en de looptijd daarvan. 2.5 Het onderdeel loopt stuk op het feit dat het hof zijn oordeel daarop níet (mede) heeft gebaseerd. Het heeft wél (mede) overwogen dat Adecco niet heeft geprotesteerd tegen de inhoud van de brief van 23 januari 1996, maar daarmee heeft het klaarblijkelijk gedoeld op een tijdig protest buiten rechte. Het onderdeel mist dus feitelijke grondslag. 2.6 Onderdeel 2.a kiest terecht tot uitgangspunt dat het hof heeft geoordeeld dat de voormelde betwisting van de door RLKS ingeroepen overeenkomst tijdens deze procedure, niet strookt met haar daaraan voorafgegane houding. Het onderdeel maakt bezwaar tegen het feit dat het hof niet duidelijk heeft gemaakt welk aanbod het voor ogen heeft gehad. 2.7 In dit onderdeel komen twee misverstanden naar voren die ook in diverse andere onderdelen de kop opsteken. Daarom zal ik er iets langer bij blijven stilstaan. Het gaat hier om de gedachten (a) dat een overeenkomst slechts tot stand kan komen door aanbod en aanvaarding daarvan en (b) dat in een rechterlijke beslissing waarin het bestaan van een overeenkomst wordt aangenomen, tevens het daaraan ten grondslag liggende aanbod en de aanvaarding daarvan moeten worden geïdentificeerd. 2.8 Ad (a). Zoals in art. 6:217 BW is vastgelegd, komt een overeenkomst in de regel tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan. Maar dit is geen natuurwet omdat het uiteindelijk erom gaat of aan de eisen van de artikelen 3:33 en -35 BW is voldaan: "Het artikel geeft slechts de normale wijze van totstandkoming weer. In enkele bijzondere gevallen kan men wegens de gelijktijdigheid der wederzijds afgelegde verklaringen of om andere redenen niet zeggen, dat de ene verklaring een aanbod, de andere een aanvaarding is. Zo bijvoorbeeld als een koop- en een verkoopofferte van dezelfde inhoud elkaar kruisen, als een voor bepaalde tijd aangegane overeenkomst stilzwijgend wordt gecontinueerd of als een door (een) derde gedaan voorstel door beide partijen wordt geaccepteerd."(4) Ook het onderhavige geval is van een type waarin het gemakkelijk zo kan zijn dat de door het hof bewezen geachte overeenkomst tot stand is gekomen op een wijze die niet zinvol in het schema van aanbod en aanvaarding is te persen. RLKS gaf immers al enige jaren cursussen aan personeelsleden van Adecco; het initiatief tot een meer intensieve relatie was van Adecco afkomstig; RLKS heeft op 15 december 1995 een offerte gedaan die de grondslag was voor verdere besprekingen tussen partijen en geen van beide partijen heeft gesteld dat tijdens de bespreking van 22 januari 1996, waarvan de door Adecco geschreven brief van de volgende dag de weerslag vormt, sprake is geweest van een door één van beide partijen gedaan aanbod en aanvaarding daarvan. 2.9 Ad (b). Het oordeel dat een overeenkomst tot stand is gekomen, kan in beginsel op twee verschillende manieren worden gemotiveerd. Ten eerste kan de totstandkoming zelf worden geconstateerd, waarna in elk geval ten aanzien van duurovereenkomsten in beginsel het voortbestaan daarvan mag worden aangenomen. Ten tweede kan het bestaan van die overeenkomst worden vastgesteld op grond van de bijzondere kenmerken van de rechtsverhouding tussen partijen, hetgeen de totstandkoming daarvan impliceert. Deze tweesporigheid is niet spectaculair: evenzo kan bijvoorbeeld het oordeel dat een dier een eend is, worden gemotiveerd door vast te stellen dat het afkomstig is uit een door een ouder-eend uitgebroed ei, maar het kan evengoed worden toegelicht met de waarneming dat het waggelt als een eend, kwaakt als een eend en eruitziet als een eend.(5) Het onderdeel is gebaseerd op de gedachte dat alleen de eerste methode toelaatbaar is (door mij nu de 'historisch-genetische' genoemd), maar dat is niet juist. Dit misverstand is des te vervelender omdat het hof in onze zaak onmiskenbaar de tweede weg heeft gevolgd. 2.10 In dit licht mist onderdeel 2.a feitelijke grondslag omdat het hof niet in een schema van aanbod en aanvaarding heeft geredeneerd en dat ook niet hoefde te doen. 2.11 Onderdeel 2.b is gebaseerd op de veronderstelling dat het hof de brief van 23 januari 1996 als een aanbod heeft beschouwd. Met deze constatering is het lot van het onderdeel bezegeld omdat die veronderstelling onjuist is. Uit de formulering van de desbetreffende overweging blijkt onmiskenbaar dat het hof de brief heeft beschouwd als een bevestiging van een volgens RLKS al totstandgekomen overeenkomst. Overigens heeft het hof deze enkele omstandigheid niet beslissend geacht voor de uitkomst van het geschil, maar daaraan wél betekenis toegekend naast een reeks andere, in rov. 4.4 opgesomde omstandigheden van het geval. 2.12 Onderdeel 3.a is op dezelfde misvatting gebaseerd en faalt dus eveneens bij gebreke van een feitelijke grondslag. 2.13 Voorzover onderdeel 3.b voortbouwt op onderdeel 3.a, moet het in het lot daarvan delen. Voorzover dat niet het geval is, loopt de klacht, "dat het hof niet heeft uitgelegd waaruit het hof afleidde dat Adecco de door RLKS aangeboden periode aanvaardde", stuk op het feit dat het hof dit juist zeer uitvoerig heeft gedaan, waarvoor ik naar de inhoud van rov. 4.4 van zijn arrest mag verwijzen. 2.14 Ook onderdeel 3.c is in de kern gebaseerd op de gedachte dat de onderhavige overeenkomst tot stand is gekomen via het schema van aanbod en aanvaarding en dat van de aanwezigheid van deze elementen verantwoording moet zijn afgelegd in het bestreden arrest. Onder 2.9 en 2.10 is al uiteengezet dat beide gedachten onjuist zijn. Daarop struikelt ook dit onderdeel. 2.15 Onderdeel 3.d kiest tot uitgangspunt dat het hof "gemeend zou hebben dat het uitblijven van protest voldoende was om te dienen als de door Adecco opgewekte schijn van aanvaarding in de zin van art. 3: 35 BW". Hoewel ik graag eens iets anders zou vertellen, laat het onderdeel mij geen keus: het mist feitelijke grondslag. Zoals gezegd heeft het hof uit het uitblijven van protest van de kant van Adecco tegen de brief van 23 januari 1996 in samenhang met de overige in rov. 4.4 van zijn arrest genoemde omstandigheden, rechtstreeks het bestaan van een driejarige cursusovereenkomst afgeleid. 2.16 Onderdeel 3.e bouwt voort op onderdeel 3.d en moet dus in het lot daarvan delen. 2.17 Onderdeel 3.f acht onduidelijk "waarom Adecco in de brief d.d. 21 januari 1996 niet slechts een aanbod zou hebben mogen lezen". Het onderdeel faalt reeds omdat daarin niet wordt aangevoerd dat Adecco een dergelijke stelling in de feitelijke instanties zou hebben verdedigd en nog minder een vindplaats daarvan aanwijst in de processtukken, zodat het niet voldoet aan de ingevolge art. 407 lid 2 Rv aan een middel tot cassatie te stellen eisen. Overigens spreekt de onder 1.2(c) van deze conclusie geciteerde aanhef en slot van deze brief duidelijke taal: hier is onmiskenbaar - in elk geval in het zakelijk verkeer tussen commerciële partijen - van een opdrachtbevestiging sprake en niet van een aanbod. Dit is zodanig evident dat het hof dat niet nog eens hoefde uit te leggen. 2.18 Onderdeel 3.g is andermaal gebaseerd op de gedachte dat de brief van 23 januari 1996 slechts een offerte is; het onderdeel mist dus feitelijke grondslag. 2.19 Middel 4 ten slotte is voor mij onbegrijpelijk, zodat ik niet in staat ben het te bespreken. 3. Conclusie Deze strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van Adecco in de kosten. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 Rov. 4.2 van het thans bestreden arrest. 2 De cassatiedagvaarding dateert van 14 februari 2001. 3 MvG nrs. 13, 14, 18, 21-22 en 24-25. 4 TM bij art. 6:217, Parl. gesch. Boek 6, blz. 879. 5 Geen van beide redeneringen is overigens 100% sluitend, maar dat is een bewijsrechtelijke redenering van juridische aard ook niet noodzakelijk.


Uitspraak

22 november 2002 Eerste Kamer Nr. C01/113HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: ADECCO NEDERLAND BEHEER B.V., gevestigd te 's-Hertogenbosch, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. R.T.R.F. Carli, t e g e n RLKS COMMUNICATIETRAININGEN B.V., gevestigd te Wijnandsrade, gemeente Nuth, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. R.A.A. Duk. 1. Het geding in feitelijke instanties Verweerster in cassatie - verder te noemen: RLKS - heeft bij exploit van 20 mei 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Adecco - op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd Adecco bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen: 1. aan RLKS te voldoen de door haar geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; 2. aan RLKS te betalen de schade van RLKS als omschreven in het lichaam der dagvaarding ad ƒ 250.000,--; 3. alsmede te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten primair conform de algemene voorwaarden ad 15% en subsidiair conform het NOVA tarief; 4. alsook te voldoen de contractuele rente vanaf 7 maart 1997, dan wel subsidiair de wettelijke rente vanaf 7 maart 1997 tot de dag der algehele voldoening, alles met veroordeling van Adecco in de kosten van dit geding, waaronder de kosten van het voorlopig getuigenverhoor. Adecco heeft de vordering bestreden. De Rechtbank heeft bij vonnis van 23 oktober 1998 Adecco veroordeeld tot vergoeding van de door Communicatietraining geleden schade ten gevolge van de ontijdige beëindiging door Adecco van de op 22 januari 1996 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst, neergelegd in de in het vonnis genoemde brief van 23 januari 1996, en het missen door Communicatietraining van tweemaal 100 trainingen in de jaren 1997 en 1998, op te maken bij staat, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen dit vonnis heeft Adecco hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. RLKS heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 14 november 2000 heeft het Hof in het principaal en incidenteel appel het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het Hof heeft Adecco beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. RLKS heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van Adecco in de kosten. 3. Beoordeling van de middelen De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt Adecco in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van RLKS begroot op € 3.020,91 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 november 2002.